Mevrouw A.Disberg – van Kampen heeft tijdens de herdenking van 30-11-2012 het onderstaande verhaal voorgedragen.

Het oorlogsverhaal van een jongen van 16 jaar oud.

Hij is geboren op 11-04-1928 en hij kwam uit een gezin van een vader en moeder en 8 kinderen. Hij had 3 broers en 4 zusters. Hij was de oudste jongen in huis. In 1944 was hij 16 jaar oud en woonde hij aan de Zevenhuizensedwarsweg 5.  In die tijd moesten de kinderen na de lagere school aan het werk. Vanaf zijn 13 e jaar werkte hij de AMEFA aan de Deventerstraat.

Zevenhuizensedwarsweg nr 5

Zevenhuizensedwarsweg nr 5

Op 01-12-1944 kregen zijn ouders een bevel door de brievenbus geduwd. Daarin stond dat alle mannen in de leeftijd van 16 tot 57 jaar zich op 02-12-1944 om 06.00 uur moesten opstellen voor hun woning en dat de voordeur geopend moest zijn. Ze moesten zich melden voor de Arbeidsinzet. Samen met zijn vader moest hij zich melden. Hoewel hij klein van stuk was en jonger leek dan 16, werd er door zijn ouders besloten, dat hij zich toch maar moest melden. In de buurt woonde namelijk een NSB-er en die kende de samenstelling van zijn gezin maar al te goed.

Op 02-12-1944 om 05.15 uur werd zijn woning, door Duitse soldaten omsingeld. Hij was op dat moment samen met zijn ouders aan het eten. Omstreeks 05.30 uur werd er op de deur gebonkt. Zijn moeder opende de deur en zij werd ruw opzij gezet door een soldaat. Een andere soldaat liep met het geweer in aanslag de woning binnen. Deze zag de jongen en zijn vader zitten en hij gaf hen het bevel dat ze naar buiten moesten. Hij en zijn vader volgden dit bevel snel op. Zijn moeder sloot daarna de deur. Twee andere soldaten zagen dit en liepen meteen weer terug naar de woning. De deur werd met kracht open geduwd en de gordijnen werden geopend. De woning werd voor de zekerheid doorzocht, want misschien zaten er toch nog andere mannen van 16 jaar en ouder in huis. Ze vonden niemand. De jongen en zijn vader stonden op straat hulpeloos te kijken naar wat er gebeurde. Hij had van zijn moeder twee snee brood meegekregen en stopte dat in zijn jas. De jongen keek om zich heen en zag dat er al vele buurtbewoners waren opgepakt. De Duitsers gingen zo elke woning in zijn straat en in de omliggende straten af. Alle mannen tussen de 16 en 57 jaar oud, werden uit huis gehaald en onder bewaking afgevoerd naar het Marktplein. Als je onderweg niet snel genoeg doorliep of kletste, kreeg je met een geweerkolf een stoot in je rug en hoorde je “Klappe halten en Schnell, Schnell”.

Marktplein

Marktplein

Omstreeks 12.30 uur kwamen ze op het Marktplein aan. Daar stonden duizenden mannen en jongens. De gehele markt werd rondom bewaakt. Ontsnappen was niet mogelijk. Omstreeks 17.00 uur, werd hij en zijn vader en vele anderen gesommeerd om zich in rijen op te stellen. Een Duitser in een auto reed voorop. Naast de rijen liepen Duitsers met geweren en honden. Ze werden afgevoerd naar de Mr Blitzschool aan de Kanaalstraat hoek Stationsstraat. Ook deze school werd bewaakt, ontsnappen was dus ook hier niet mogelijk. Hij had, zoals al gezegd, van huis 2 snee brood mee gekregen en had daarvan er nog 1 over. Deze wilde hij op het schoolplein gaan opeten. Naast hem stond een jongen, die had honger en deze vroeg of hij ook een stukje brood mocht. Hij dacht even na en besloot het brood te gaan delen met de jongen. Zijn vader zag dit en verbood dit. “Niet doen ! Zelf opeten ! Eerst voor je zelf zorgen ! “. Hij schrok van de reactie van zijn vader en at zijn snee brood snel op. Deze woorden zouden later nog vaak door zijn hoofd schieten. ” Eerst voor jezelf zorgen”. Dat bleken zeer wijze woorden te zijn.

Omstreeks 19.30 uur werden ze onder bewaking afgevoerd naar het NS station. Daar stond een trein met vele wagons er achter aan gekoppeld. De eerste wagons waren van die oude Poolse personenwagons, de andere wagons waren z.g.n. veewagons. Hij kwam samen met zijn vader in de 2e wagon, achter de locomotief. Deze wagon bestond uit 4 coupes  Normaal gingen er 8 personen in een coupe, nu zaten er wel 12 tot 15 in. De deuren van de coupes werden van buitenaf afgesloten. Op de treeplanken aan de buitenkant van de wagon, stonden Duitsers met geweren. Hij ging op een bankje zitten, maar werd daar door ouderen weggestuurd. Hij zat uiteindelijk op de grond in een hoek, recht tegenover het bankje waarop hij eerst zat. De trein bracht hen met omwegen, naar Duitsland. Onderweg stond de trein vaak stil i.v.m. het luchtalarm.

Station Werth

Station Werth

Ze kwamen op 03-12-1944 omstreeks 09.30 uur aan, bij het plaatsje Werth. Dat ligt vlakbij Bocholt. Daar moesten ze vlakbij het station, stoppen voor een wissel. Een dubbelspoor ging daar over naar een enkelspoor. Terwijl ze daar stilstonden ging opeens het luchtalarm af. Hij hoorde boven zijn hoofd, dat er vliegtuigen met gierende vaart naar beneden doken en hij hoorde en zag dat de trein werd beschoten. De kogels vloten namelijk door het dak van zijn coupe. Het bleken vliegtuigen van de geallieerden te zijn. Zij hadden van bovenaf gezien, dat er een trein stil stond en dat er naast en op die trein, vele Duitse soldaten zaten en stonden. Bij deze beschieting vielen vele zwaar gewonden en vele doden. Hij kon net zoals de anderen geen kant op, want de deuren zaten op slot en de trein werd bewaakt. Het geluid van de beschieting was vele malen harder dan het geluid die hij kende van het afschieten van de carbidbussen. Vol angst zat hij ineengedoken op de grond van de wagon. Gelukkig werden hij en zijn vader niet geraakt. De mannen die hem hadden weggejaagd van het bankje waarop hij zat, werden dodelijk geraakt. Na de beschieting moest hij weer terug de trein in. Tijdens de chaos van de beschieting, raakte hij zijn vader kwijt. Hij werd afgevoerd naar Zevenaar, naar de Turmacfabriek. Daar vond hij zijn vader weer.

Op 05-12-1944, op Sinterklaasavond, werden de ouderen van de jongeren gescheiden. Iedereen van 40 jaar en jonger moest naar Rees. Hij moest dus afscheid nemen van zijn vader. Die bleef in Zevenaar en hij moest naar Rees.

Op 06-12-1945, kwam hij samen met zo’n 850 andere mannen uit Apeldoorn in Rees aan. Daar stond een dakpannenfabriek die was omgebouwd tot straflager. Hij kreeg een metalen penning met een nummer erop. Hij werd in een groep van 50 personen geplaatst en dat waren allemaal vreemden voor hem. Hij moest naar een droogloods en moest daar op de koude grond slapen. Het dak van de droogloods was stuk en de wind had vrij spel. Die winter vroor het soms wel meer dan 20 graden en het sneeuwde flink. Vaak werd hij wakker onder een laagje sneeuw.

Van s’ morgens 08.00 uur tot s’ middags 17.00 uur moest hij in de barre kou, tankvallen en schuttersputjes graven. Alle groepen werden bewaakt. Hij kreeg na een dag hard werken, 2 stukjes brood en een pannetje watersoep . Er was daar geen wc of douche. Zijn behoefte moest hij in de buitenlucht doen, in het openbaar. Hij waste zich met de gevallen sneeuw. Na 3 weken was hij heel erg vies en afgevallen en verrekte hij van de honger. Hij dacht toen vaak aan de woorden van zijn vader. ” Eerst aan jezelf denken en dan pas aan een ander”. Dat was in Rees helemaal zo. Je moest daar zien te overleven. In een nacht werden zijn klompen gestolen. Hij besloot om meteen van een ander klompen te stelen. Want op blote voeten lopen en werken was uit den boze.

Omdat hij honger had, heeft hij een keer een bevroren suikerbiet gestolen. Deze lag langs de kant van de weg in een soort akker. Een bewaker zag dit. Hij moest zijn penning inleveren. Hij werd na binnenkomst in het kamp opgewacht en afgevoerd naar een plek waar een lorry stond. Daar werd hij overheen gelegd en twee volwassen mannen gaven hem 15 stokslagen. Daarna moest hij zich weer melden bij zijn groep. Hij had de rug open liggen. Hij kreeg die dag geen eten. Niemand deelde eten met hem. Iedereen zorgde eerst voor zichzelf. Hij moest wachten tot de volgende dag voordat hij weer iets te eten kreeg. Vaak werden er mensen afgetuigd. B.v. omdat ze aangaven dat ze niet meer konden werken. Ze werden dan beter geslagen. Ook zag hij mensen doodgaan van de honger en door ziekte. Er heerste een grote luizenplaag in de droogloodsen. Schoon water en medicatie was er niet.

Empel

Empel

In februari 1945 werden er ook vele mensen uit zijn groep ziek. De z.g.n. nog gezonde mannen werden overgeplaatst. Hij werd samen met een andere jongen uit Zevenhuizen, over – geplaatst naar het plaatsje Empel-Rees. Daar moesten ze bij het treinstation schuttersputjes graven. Dat was heel gevaarlijk, want een station werd vaak beschoten. Op een zekere dag, werd dit station beschoten en ze besloten om de gok te wagen. Tijdens een luchtaanval ontsnapten ze. De kogels vlogen hen om de oren. Op goed geluk gingen zij een kant op en bij Megchelen gingen ze de grens over.

Mensen uit het verzet in Megchelen, vingen hen op en hielpen hen verder. Ze werden verpleegd, gewassen en kregen zelfs andere kleding en te eten. Ze werden daarna in het geheim, op diverse plaatsen ondergebracht. Overnachten deden ze b.v. in een hooiberg. Via, via, kwamen ze bij het plaatsje  ‘ de Steeg’ . Daar liep de IJssel. Het zou een hele toer worden om die over te steken. Het verzet heeft hen toen verkleed als melkmeisje en de IJssel overgezet in een roeibootje. Ze kregen een jurk aan en een soort muts op en ze moesten een melkbus vasthouden. Onderweg mocht er niet gesproken worden. Ze moesten muisstil zijn. Aan de overkant trokken zij hun jurkjes uit, deden ze de mutsen af en namen ze afscheid van het verzet. Daarna moesten ze het zelf maar zien te redden. Via, Laag Soeren – Eerbeek – Loenen – Beekbergen, liepen ze naar Apeldoorn.

Op 01-03-1945 kwam hij weer thuis. Hij zag er niet uit, hij was vies, zat onder de luizen en hij was broodmager. Zijn vader was al vanaf 21 december 1944 thuis. Die was uit Zevenaar ontsnapt. Die had zich maanden schuil moeten houden omdat er een NSB-er in de buurt woonde.

De jongen waarover dit verhaal gaat is overleden op  04-08-2003.

Op 03-08-2004 is de Stichting Dwangarbeiders Apeldoorn 1940-1945 opgericht. Hij heeft dit helaas niet mee mogen maken. Hij kon pas in 1999 zijn verhaal vertellen. Niemand wist er eerder iets vanaf. Ook zijn vrouw en zoon niet. Al die jaren had hij een soort van stil verdriet, een geheim, een zware last die hij met zich meedroeg. Hij kon er niet over praten en het met niemand delen. Hij was op zijn 16-e  in 3 maanden tijd volwassen geworden.  In zowel 1999 als in 2000 en 2001 is hij op zoek gegaan naar kamp Rees, hij heeft de juiste locatie van het kamp  niet kunnen vinden, wel vond hij de weg die hij had gebruikt om te vluchten.

In 2002 stond zijn complete verhaal pas op papier, zo moeilijk was het voor hem om het te vertellen. Hij heeft het dus 54 jaar lang  ( van 1945 tot 1999 ) verzwegen en er bijna 3 jaar over gedaan om het te vertellen.

Hij heeft het uiteindelijk verteld aan zijn zoon. Zijn hele verhaal staat nu als verhaal nummer 2 in het boek getiteld  ” de verzwegen deportatie”.

Ik heb deze man in 1979 leren kennen. Het was een hardwerkende man. Hij was streng en had een hart van goud. Hij stond altijd voor iedereen klaar. Hij deelde alles. Hij keek tegen niemand op en hij keek op niemand neer. Hij respecteerde iedereen, ongeacht huidskleur, ras of geloof. Hij hield van mensen ; die eerlijk waren, die hard werkten en die sociaal waren. Maar als je loog,  niet je best deed of mensen kleineerde, dan mocht hij je niet en dat liet hij dan ook merken. Ik ben blij dat ik hem gekend heb en dat hij over Rees heeft kunnen praten. Ik zal hem en zijn verhaal  nooit vergeten.

De jongen waarover dit verhaal gaat, was Arend Jan Disberg, hij was mijn schoonvader. Ik dank u.