Het leven is een droom

Maar dromen is geen leven.

Al 65 jaar heeft Albert Rouwenhorst nachtmerries over Rees.  Al 65 jaar probeert Albert Rees te vergeten. Tot op heden tevergeefs.

Wat Albert gisteren deed weet hij niet meer. Zijn kinderen ziet hij nooit, want hij vergeet dat ze vorige week nog op bezoek zijn geweest, maar Rees vergeet hij niet en vannacht heeft hij weer een nachtmerrie. Albert komt uit een crisis gezin, Vader al jaren werkeloos, zes kinderen en in de eerste jaren van de oorlog komt er nog een zusje bij. Zo kan het gebeuren dat bij de razzia van 2 december 1944 een schriel, ondervoed manneke van zeventien jaar wordt afgevoerd naar Rees. Met de trein worden de mannen, via Duitsland, naar Zevenaar gebracht. In Zevenaar wordt een selectie gemaakt en gaan ca 800 man lopend via Emmerich naar Groin. Een lange, zware tocht. In Groin worden ze in een oude steenfabriek ondergebracht. Een open loods waar de wind door heen waait, er wordt wat stro gebracht om op de grond te leggen.

Hier worden de mannen in groepen van 50 verdeelt en krijgt iedereen een stalen nummer. 1585 dat is het nummer van Albert hij heeft het nog steeds. Dit nummer is belangrijk je moet het laten zien als je eten haalt, maar wordt ook gebruikt om te straffen. Als je iets doet wat de Duitsers of landwachters niet aanstaat dan moet je je nummer inleveren. Er zijn twee vormen van straf. De eerste is de stafcompagnie, dan moet je in een weiland rondjes rennen en wee je gebeente als je valt. In het midden staan bewakers klaar om je met een knuppel overeind te ranselen. De andere straf is de ergste: elke avond worden de nummers die ingenomen zijn opgeroepen. Als je nummer opgeroepen wordt moet je naar voren komen, wordt je over een omgekeerde kiepkar gelegd en krijg je 50 slagen met een afgebroken schopsteel. Iedere avond meerdere mannen, je staat in de rij gewoon op je beurt te wachten en ziet hoe de mannen voor je afgeranseld worden.

Dunne waterige soep en 10 cm brood per dag, dat is het menu van de dag, elke dag hetzelfde . Als 17 jarige wordt je weg gedrukt bij het eten halen en het feit dat je alleen een plat bord bij je hebt maakt het er niet beter op, probeer daar de soep maar mee door die menigte te loodsen. Hygiene is er niet. In het kamp zijn 4 waterpompen voor 2500 mensen. Een van deze pompen staat op twee meter van de wc, het water wat opgepompt wordt is ernstig vervuild. De wc is een grote gleuf in de grond met een plank erover. Al na een paar dagen zit iedereen onder de luizen en na een paar weken heeft iedereen diarree. Niet iedereen is op tijd bij de wc, dus de grond waarop je slaapt is doorweekt en stinkt ongelofelijk .

In Zevenaar heeft Albert een verzwering aan zijn hand opgelopen, Door die hand open en ontstoken te houden door met een dakpanscherf erin te wroeten, kan Albert niet graven aan de tankwallen. Zo hoopt hij afgekeurd en terug naar huis gestuurd te worden. Iedere ochtend om zeven uur Appel, de groepen staan langs een kiepkarspoorbaan om geteld te worden. Iedere morgen tijdens het Appel meldt Albert zich voor het zieken transport. Minstens twee keer per week gaat hij met die hand naar de saniteter of de ziekenzaal in Empel of Rees. Daar kunnen ze niet meer doen dan de hand verbinden met verband dat wil zeggen met wc papier. Deze dagen krijgt hij geen eten, want er geldt een regel in het kamp wie niet werkt zal ook niet eten. In de ziekenzaal leert hij stalen nummers te stelen van de doden en moet hij heel goed oppassen om bij de controle langs de weg niet zijn eigen nummer af te geven, het is net of het denken moeilijker gaat door de aanhoudende vreselijke kou. Nu nog voelt hij zich mede verantwoordelijk voor de naamloze slachtoffers wiens identiteit hij stal , in zijn jeugdige onwetendheid.

Wie op de ziekenzaal komt te liggen is eigenlijk ten dode opgeschreven. Die mensen zijn te zwak om op te staan en laten alles lopen, worden niet verschoond omdat er domweg geen verschoning is. Van velen worden de kleren van het lijf gestolen. Je klompen ben je als zieke het eerste kwijt. Er liggen daar 100 zieken op een ruimte die voor 30 personen bedoeld is. Medicijnen en verbandmiddelen zijn schaars en na verloop van tijd niet meer aanwezig.

Alles wat los of vast zit wordt gestolen vooral de klompen zijn favoriet, iedereen slaapt daarom met de klompen onder de kleren. De meeste mannen eten het eten in een keer op zodat het niet gestolen kan worden, maar dat betekent wel dat je maar een maaltijd per dag hebt. Elke kans om bij de burgerbevolking om eten te bedelen wordt dan ook aangegrepen en gelukkig geven vele van deze omwonenden wat ze missen kunnen ondanks dat de burgers weten dat het geven van hulp strafbaar is. Albert dweept nu nog met die Duitse burgers. De keren dat hij wel mee moet naar de tankwallen loopt hij de hele ochtend zilverpapier op te rapen. Dit zilverpapier werd door bommenwerpers uitgestrooid om de radar van het afweergeschut te storen. ’s Middags strooit hij al het papier weer uit zodat hij de volgende keer het weer kan oprapen. Weilanden sauber machen noemen de Duitsers dat, Oorlog is een krankzinnig bedrijf.

Wat Albert zich nog heel goed herinnert van het Kamp is dat je tussen zoveel mensen je zo verdomd alleen kunt voelen. En dan die kou die vreselijke kou. ’s Ochtends wakker worden met sneeuw op je deken. Veel mannen zijn hun klompen kwijt en lopen met vodden om hun voeten door de sneeuw. Heel veel lopen in de kou, naar de tankwallen of naar Empel of Rees als maar lopen en dat in die kou, Iedere keer denk je als ik die boom maar haal en vervolgens richt je je weer op de volgende boom. Je loopt van boom naar boom. Doorlopend blijven volhouden terwijl je barst van de honger en kou. Want je moet de plek halen waar je deken in de modder ligt om de nacht door te komen.

Zijn 18de verjaardag viert Albert in het kamp. Hij heeft brood van een Duitse oppasser gejat en opgegeten, helaas wordt hij hierbij betrapt en moet hij voor straf midden op het erf van een boerderij de hele dag op een kist zitten. Vol in de tochtende wind bij 16 graden onder nul en hij mag niet opstaan, niet een keer.

De ziekenzaal in Empel bevindt zich in de stationshal. Tijdens een van zijn bezoeken wordt er op het station een goederentrein uit Arnhem gelost. Albert kruipt in die trein om even uit de koude wind te zijn. Even rusten, hij valt in slaap. Als hij wakker wordt zit de deur op slot en rijdt de trein. Drie tot vier dagen heeft hij opgesloten gezeten in een trein die alleen maar ’s nachts rijdt. Bij terugkomst in Rees hadden ze hem niet eens gemist. Een zeer zware vorm van claustrofobie heeft hij hier aan over gehouden.

Begin februari krijgt Albert plotseling zijn ontslagbriefje en mag naar huis, met Wouter Bruinink komt hij in Gendringen aan. Hoe ze daar gekomen zijn weet hij niet meer. Hier aangekomen blijkt zijn arm zo ontstoken te zijn dat voor amputatie gevreesd moet worden. Doch dankzij de inzet van Dokter van Griethuizen is de arm behouden gebleven.

Na de oorlog zoekt Albert hulp bij het comite NAZORG KAMP REES. Vanwege de nachtmerries die in het kamp al begonnen zijn en vanwege zijn ernstige claustrofobie,  De derde maal dat hij daar is wordt hij door twee man de straat op gewerkt. Nazorg is voor weduwen, wezen en lichamelijk gehandicapten wordt er gezegd. Uit zelfbehoud is Albert toen gaan zwijgen. Consequent zwijgen en verdringen dat het kamp heeft plaatsgevonden. Pas 25 jaar later na een ernstig ongeluk komt het verhaal naar boven en begint de zoektocht naar hulp.

Albert Rouwenhorst is mijn vader, hij is hier vandaag aanwezig om samen met ons deze Hel van Rees te herdenken.

Op zijn nadrukkelijk verzoek moet ik hier de Duitse burgerbevolking eren, of zoals zijn letterlijke woorden zijn ‘moet ik de Duitse burgerbevolking een veer in de kont steken’. Want mijn vader is er heilig van overtuigd dat als de burgerbevolking niet zoveel medelijden had betoond door stiekem hulp en eten aan die schooiers, die dwangarbeiders te geven, dan was het doden aantal vele malen hoger geweest.