Toespraak gehouden op 2 december 2011 bij de jaarlijkse herdenkingsbijeenkomst van de Stichting Dwangarbeiders Apeldoorn 1940-1945.

” WOORDEN GEVEN AAN HET ZWIJGEN ”

DOOR  JOLANDA BOSCH.

Mijn vader Gerrit Bosch is geboren hier in Apeldoorn op 14 mei 1940. De dag dat Rotterdam brandde en Nederland capituleerde.

Mijn vaders vader Albertus Bosch was niet bij de geboorte aanwezig. Hij was opgeroepen als soldaat. Pas na drie weken kon hij zijn zoon, zijn eerste en enige kind in zijn armen houden.

Lange tijd leek het er op dat het kleine gezin Bosch ongeschonden door de Tweede Wereldoorlog zou komen. Maar op 2 december 1944 keerde het tij. Albertus Bosch was bakker en liep die dag op straat, waarschijnlijk op weg naar zijn werk en werd opgepakt en naar het marktplein gevoerd.

Mijn vader heeft enkele herinneringen aan die dag. Al was hij toen nog maar 4 en een half jaar. Hij weet nog hoe hij samen met zijn moeder voor het raam in de erker van hun huis aan de Zwaluwweg stond. Het was heel stil op straat. Er liepen Duitse soldaten. Een zag hen voor het raam staan, hief dreigend het geweer op. Ze moesten weg bij dat raam, ze mochten niet kijken.

Albertus Bosch was weg en de familie wist niet waar hij was.

In de loop van januari 1945 is mijn oma die met haar meisjesnaam Johanna Ilbrink heette, haar man gaan zoeken. Waarschijnlijk samen met twee andere vrouwen uit Apeldoorn. Ze kwamen in Gendringen terecht en zijn daar opgevangen door familie te Boekhorst op hun boerderij.

Waarschijnlijk is mijn oma na een eerste verkenning, teruggekeerd naar Apeldoorn en heeft ze haar zoontje meegenomen. Vaag herinnert mijn vader zich een fietstocht, langs het kanaal en de pont bij Dieren. Hij denkt daar, heden ten dage, ook nog wel eens aan als hij langs dat kanaal fietst…

Mijn hart breekt als ik dat beeld voor ogen haal van die jonge vrouw op de fiets met surrogaatbanden, haar zoontje achterop, hartje winter, op zoek naar haar man.

Mijn oma en mijn vader zijn enkele maanden op de boerderij gebleven. Voor mijn oma was Gendringen de uitvalsbasis van waaruit ze, op de fiets naar Rees reed om haar man te bezoeken. Hoewel de aanleiding voor het verblijf in Gendringen feitelijk heel naar en treurig was bewaart mijn vader hele goede herinneringen aan die tijd. Het leven op een boerderij is voor een jongetje van dik vier jaar een groot avontuur. Er waren speelkameraadjes, Johan en zijn jongere broertje Gerrit. Er was buiten een groot erf waar je lekker kon spelen, er waren koeien in de stal en paarden. In een van de stallen waren Duitse soldaten gelegerd, daar mocht je niet komen, maar verder waren de mensen heel aardig en…, heel belangrijk, er was lekker eten!

Op een middag, rond 12 uur zaten de familie te Boekhorst en mijn vader in de keuken aan de grote tafel te eten. Plotseling kwam mijn oma binnen met de mededeling dat haar man was overleden. Hoe mijn vader zelf op dit bericht reageerde, weet hij niet meer. Wat hij wel weet is dat ze daarna nog een hele tijd op de boerderij zijn gebleven. Het verhaal gaat dat zijn moeder niet terug wilde naar Apeldoorn. Ze bleven in Gendringen.  Ze hebben op de boerderij nog in een kelder gezeten, omdat er gevochten werd en mijn vader weet nog dat er ineens Engelse soldaten op de boerderij ingekwartierd werden.

Tot zover de gebeurtenissen in 1944 en 1945.

Ik ben geboren in 1965. Nederland werd weder opgebouwd, de welvaart groeide en bloeide.

Als kind en tiener wist ik helemaal niets van mijn vaders geschiedenis. Ik was er aan gewend dat hij nooit jeugdherinneringen ophaalde. De onuitgesproken code hield ik mede in stand: ik stelde hem geen persoonlijke vragen.

In die tijd las ik wel heel veel. Vooral boeken over de Tweede Wereldoorlog trokken mijn belangstelling. Dat begon op de lagere school waar de Engelandvaarders van K. Norel werd voorgelezen. Zelf las ik over Hannie Schaft, de verzetstrijdster met het rode haar. Ik las over Joodse families die waren ondergedoken en werden weggevoerd, zoals de familie Frank en over mensen die de oorlog overleefden en terugkwamen, zoals Primo Levi.

Ik las er zoveel over en leefde me zo in dat ik zelfs nu nog, als ik op een station sta en er raast een goederentrein voorbij aan degenen denk die tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn weggevoerd.

Ik heb heel lang niet geweten dat de woorden razzia’s, treinen, kampen, dwangarbeiders, ontberingen en bezwijken ook in mijn familiegeschiedenis thuishoorden.

Op een gegeven moment wist ik wel dat er dingen gebeurd waren in mijn vaders jeugd die niet zo leuk waren en die iets met de oorlog te maken hadden. Hoe dat voor mij als dochter was, zag ik recent beschreven in het boek “De Helden” van Jessica Durlacher, waarin de vrouwelijke hoofdpersoon vertelt over het oorlogsverleden van haar vader en hoe zij dat ervoer.

– ik citeer ;

Het oorlogsverleden was me ook steeds meer pijn gaan doen als hij vrolijk was, gek deed of heel erg genoot van muziek. Dan hield ik te veel van hem en haatte ik zijn vreselijke jeugd, wilde ik hem met terugwerkende kracht beschermen en behoeden voor leed dat allang geschied was.  Het gaf een machteloos gevoel dat ik niets had kunnen voorkomen…(p. 24)

– einde citaat –

Ook ik zweeg… Er was een boek dat ik niet las  – te bang voor de harde waarheid – dat boek droeg de titel “De Hel van Rees”.

Mijn oma zweeg, zoals zoveel mensen na de oorlog, zwegen… Het boek dat Arend Disberg samenstelde heet niet voor niets “De verzwegen deportatie”. Lange tijd heb ik me afgevraagd waarom mijn oma zweeg. Had ze eigenlijk niet de morele plicht om iets te vertellen over haar eerste echtgenoot aan haar zoon en haar twee kleinkinderen, die zijn achternaam droegen?

Inmiddels weet ik ook vanuit mijn eigen vakgebied, dat praten niet altijd de oplossing is. Zwijgen is een vorm van afweer en kan bij ernstige trauma’s ook gezien worden als een mogelijkheid om weer verder te kunnen gaan met het leven. Wij weten niet welke verschrikkelijke dingen mijn oma heeft gezien en hoe afschuwelijk dat voor haar is geweest.

Zoals gezegd, zweeg mijn vader ook. Maar toen hij na zijn pensionering terugkwam in Apeldoorn, back to his roots!, begon hij wat dingetjes te vertellen en op te zoeken. Ook vatte hij moed om samen met mijn moeder, mijn broer en mezelf het graf van zijn vader te bezoeken op de oorlogsbegraafplaats in Dusseldorf. Lang wist hij niet dat zijn vader daar was herbegraven. Ik vond het confronterend om op dat witte zuiltje onze familienaam te zien staan. Maar het voelde ook goed dat we daar met zijn vieren waren.

In de winter van 2009 openbaarde zich nog iets. Ik stond in de boekhandel de Slegte in Tilburg, er was daar net een hele partij tweedehands boeken over de Tweede Wereldoorlog afgeleverd. Mijn partner attendeerde mij op een boek. Het ging over Apeldoorn 40-45.

Het was het verhaal achter de Apeldoornse oorlogsmonumenten. Ik dacht: Even kijken bij ons  monument voor de dwangarbeiders. Ik bladerde door het boek, zag een mooie foto van het monument, daarnaast stond een advertentietje. Een kopie uit het Veluwsch Dagblad van 2 mei 1945. Ik las het en kreeg het koud.

De tekst luidde -ik citeer-

Hierbij delen wij u mede dat 27 februari te Rees is overleden in de ouderdom van 35 jaar, onze geliefde man en vader, zoon, schoonzoon, zwager en oom Albertus Bosch.

Uit aller naam weduwe J.W. Bosch-Ilbrink, Apeldoorn, mei 1945, Zwaluwweg 4.

-einde citaat-

Ik heb het boek gekocht en het meteen naar mijn vader in Apeldoorn gebracht. Hij kende het berichtje niet en was lichtelijk verbijsterd.

Voor mij was de cirkel rond.

Het was of mijn oma hiermee aangaf: ” Ik heb wel gezwegen, maar kijk, ik ben hem niet vergeten.”

Wij herdenken hier vanmiddag, mede namens mijn oma, haar eerste echtgenoot, mijn vaders vader en mijn opa: Albertus Bosch.