Lia Simons schreef: ‘Mijn vader (Nico Simons) is 26 juli 1913 geboren en 31 juli 2000 overleden. Hij sprak zijn levenservaringen in op cassetteband, dat is uitgetypt. Frank en vrij sprak hij over zijn ervaringen in zijn leven en zo ook over de oorlog.’

Hierbij het deel van het levensverhaal van Nico Simons uit Delft dat betrekking heeft op kamp Rees.

Ik werkte toen bij Reinenveld, de machinefabriek in Delft en die had in Den Haag een showroom en daar was ik service-monteur en de Duitsers hadden de kantoren daarboven in beslag genomen, voor in beslag genomen tabak en levensmiddelen. Daar heb ik menig keer wat van gejat. Ik had met dolle dinsdag, toen waren zij  zo overstuur dat zij een paar  dagen niet kwamen, en daar stond zo’n fiets van zo’n hoge omen die zij zelf gejat hadden van ons Nederlanders en ik nam die mee naar Delft, maar na 2 dagen waren zij weer present en ik dacht dat is mij een beetje te link want ze wisten dat ik hem meegenomen had dus ik de fiets weer mee teruggenomen. Ik zei tegen die hoge piet ik heb hem die dagen maar meegenomen want anders had je hem mooi kwijt geweest en zij bedankten mij nog op de koop toe. Kwam ik daar even mooi vanaf. Zo, toen was onderhand de oorlog zo’n 4 1/2 jaar aan de gang.

Reinenveld had voor mij van die lui die bij ons kwamen een vrijstelling gekregen, maar het laatste half jaar toen moest iedere jonge kerel naar Duitsland en werden er overal razzia’s gehouden. Dus ik was op Wateringen, mijn geboorteplaats, bij de melkboer op de hooizolder ondergedoken, maar mijn vrouw, ik had toen 3 jongens, zat in Delft alleen thuis, dus ik ging als het ’s avonds donker was, met voedsel dat ik gesnaaid had in het Westland, dwars door de polder naar huis. Maar toen op een nacht dat ik thuis was kwam de ondergrondse mij waarschuwen dat de Duitsers heel Delft aan het omsingelen waren om een razzia te houden de andere dag. Dus ik dacht bij mijzelf, maak dat je weer in Wateringen komt, dus ik er vandoor om 3 uur ’s morgens. Ik wilde door het Westplantsoen dwars door de polder naar Wateringen toe, maar ik had buiten de waard gerekend. Want daar zaten juist de moffen dus toen ik daar aankwam zette ze meteen de zoeklichten aan. Toen ik weg wilde vluchten begonnen zij te schieten, dus ik was meteen de klos en daar ik had willen vluchten werd ik bij ons in de buurt opgesloten in de wc met een wachtpost ervoor. Dus ik was al de eerste gevangene en ik mocht niet meer naar huis om een jas te halen, maar mijn vrouw, hoe ze het aan de weet kwam, weet ik niet, maar toen wij ’s avonds in groepen naar het station gebracht werden, kon zij mij nog wat kleren toestoppen. Maar ik werd extra bewaakt …….. toe, dat was het kamp waar wij naartoe moesten, ik werd weer in de trein apart in de wc opgesloten. Wij werden vervoerd naar Amsterdam en moesten daar overgeladen worden in rijnaken, dat gebeurde de andere dag, en wij werden als beesten in rijnaken gedreven. Wij moesten over de Zuiderzee zo op weg naar Groningen, maar aangezien het die dag hard stormde en die Duitsers geen benul hadden dat je niet met een rijnaak de Zuiderzee over kon, sloegen er mensen overboord en moesten wij weer terug naar Amsterdam. Toen zijn wij de andere dag met goederenwagons naar Groningen vervoerd en vandaar uit naar Duitsland, met allemaal bewaking tussen de wagons, want de trein stopte om de haverklap. Omdat wij onderweg dikwijls beschoten werden door de geallieerden en zo kwamen wij in Rees aan. Daar vlakbij Kevelaer, dat bedevaartsoord, wij werden met zo’n 2000 man in een oude steenfabriek gestopt, wij werden net als varkens behandeld. Die overkappingen waar zij in zo’n fabriek de stenen droogden, het waren alleen maar latten met een tussenruimte, en die waren allemaal dichtgestopt met stro. Daar moesten wij ’s avonds en s’ nachts op de grond in het stro op slapen, net als beesten. En op de dag als het ’s morgens appel was moest je in twee groepen van 50 man, ik zat in een groep van allemaal Delftenaren, dan werden de doden en de zieken afgevoerd. De zieken gingen naar een soort lazaret dat was een plaats verder, een soort kasteel. De doden zullen ze wel in een massagraf begraven hebben, toen het streng vroor werden zij net als brandhout opgestapeld en de gezonden moesten de hele dag verdedigingswerken aanleggen. En je begrijpt wel het was het laatste half jaar van de oorlog dat het eten niet veel betekende. Je had mannen die onderweg bij boerderijen om wat eten vroegen maar als die gesnapt werden moesten wij ’s avonds weer op het appel komen en werden die mensen op een stapel hout gelegd en werden zij zo met stokken op hun longen geslagen dat zij hun longen uitspuugden. Je begrijpt wel dat zij eraan dood gingen, toen in die tijd heb ik het meest gewaardeerd dat ik ik altijd volop aan sport gedaan had, ik had nooit gerookt of gedronken, ik had leren afzien en daar heb ik daar wel mijn profijt van, want wassen en verschonen was er niet bij, dus als ik op het werk was en die verdedigingswerken lagen dicht bij de Rijn dan kleedde ik mij uit, want je zat vol lijfluizen en al was het hartje winter, dan waste ik mij in dat water, dat deed ik dan in pauzes en als er gebombardeerd werd, want dat werd steeds erger, toen de onzen steeds dichter bij de Rijn kwamen, als het zover was en het luchtalarm ging te keer werden wij aan ons lot overgelaten, want celoppassers zochten dan dekking en dan ging ik altijd als die lui in de schuilkelder zaten, altijd deed ik dat alleen, dan zocht ik alleen naar voedsel en dat stopte ik in een zak en als wij met de groep naar het kamp gingen liep ik in het midden van de groep en zo verborg ik die zak. Naderhand heb ik mij wel eens bij mij zelf gedacht nou Nico, die engelbewaarders, want ik had er 12 zei Jaap van der Leest altijd, hadden wel overwerk, want hoeveel keer ik aan de dood ontsnapt ben, is niet te beschrijven, het zal wel zo moeten zijn. Toen het einde van de oorlog kwam, was ik van mijn groep nog maar alleen over geschoten, en toen werden wij ingezet om de boerderij te repareren en werd gevraagd: zijn er bij jullie nog pannendekkers, ik had het wel nooit gedaan maar ik gaf mij er voor op en met dat groepje moesten wij met 5 man en een bewaker van de omgeving van ons kamp pannen dekken dus dat was weer eens wat anders en toen heb ik ook ondervonden dat je in Duitsland ook wel hele lieve mensen had. De boerin waar wij toen waren heeft, toen ik alleen overschoot mij op de hooizolder verborgen gehouden, want er heerste toen op het eind een heel verwarde toestand, er waren oudere soldaten die daar ook gestationeerd waren, die ook al in geen weken schoon goed gehad hadden dus die zagen er ook geen gat meer in, die zagen liever vandaag dan morgen dat het afgelopen was.

In die periode dat ik bij die boerin was, ik hielp haar met het werk, kwam er een kleine jongen van een jaar of 5 met in zijn handjes een grote granaat en al die mensen uit de buurt in paniek en vluchtten weg, ik dacht je kan die pik toch niet alleen laten met dat ding in zijn handen, dus ik zeg tegen hem geef hem mij maar. Toen heb ik die granaat heel langzaam in een bomkrater laten glijden, want die stonden toch vol water en toen kwamen de buren weer voor de dag en ze bedankten mij en ik kon geen kwaad meer doen in de buurt en dat is wel mijn mazzel geweest toen, zo zie je dat er overal goede en slechte mensen zijn. Die boerin is na de oorlog nog bij mij in Delft op visite geweest en mijn zoon Nico heeft er nog een week gelogeerd.

Toen ik nog in dat kamp zat is er op een dag, je maakte er allerlei narigheid mee, er stierven per nacht zo’n 4 tot 6 mensen aan hoofdzakelijk uitputting en bloeddiarree en ze zaten onder de lijfluizen. Je had ook mannen die zich aftrokken en dan zei ik: jongen, doe het toch niet want je gaat er aan dood, wat ook altijd gebeurde met die mensen, daaraan kun je zien dat iedereen anders in elkaar zit, want bij mij was mijn natuur helemaal weg, dus ik had daar geen last van en het was wel erg voor die stumpers maar op een dag gebeurde er iets ergs. Je weet, ik heb dat al vertelt dat al die daken met stro afgedicht waren. Het waren 2 lange afdakken en in het midden daarvan had je het ketelhuis voor het drogen van die stenen, dus je had maar een ingang en dat was bij het ketelhuis, wat was het nou, er was een Rus, want er waren ook uit andere landen mensen geronseld, die was zo stom om een plankje tussen het kaarsje te steken want het was er ’s avonds aarde donker, een kaarsje dat hij zeker op de kop getikt had, er op gezet aangestoken en hij deed dat net op het midden van dat lange afdak waar wij met zo’n 500 mensen in lagen in het stro, dus je begrijpt wel wat er gebeurde, in een mum van tijd stond de hele tent in lichte laaien en wij lagen in het achtereind, dus het was vechten voor je leven. Je had een jongens die hun haar uit het hoofd trokken en een ….. en achter in de loods een gat was gebroken kwam dat vuur meteen snel op je af zetten. Wat gebeurde er toen ze wilden met z’n allen tegelijk door dat gat en de een die klom over de andere heen dus die kwamen zo vast te zitten als een muur. Ik had het zo aangekeken dat de een de ander naar beneden trok, toen dacht ik bij mezelf ik ga er onder door, want anders verbrand ik ook levendig, dus ik probeerde niet er overheen maar ik kroop tussen de in paniek geraakte mensen tussen hun benen, ik had wel toen ik buiten lag uit te hijgen geen broek meer aan, maar ik had het er wel levendig van af gebracht en als je dan voor je neus zo’n 80 mensen levendig ziet verbranden, je ziet een kluit mensen op een hoop die geen zuurstof meer krijgen, zo in elkaar verschrompelen, het was net een schimmenspel, het was vreselijk en die dan hun lijf gered hadden en in paniek het kamp probeerden uit te komen werden dan als ze niet uitkeken nog neer geknalt, dus je begrijpt wel wat een toestand dat was. Er waren ook uit onze groep uit Delft slachtoffers bij. Wij werden, degene die er nog goed afgekomen waren op een hoop in die andere vleugel van de fabriek geduwd, dus je begrijpt wel wat een chaos dat was. Je moest de mensen die nog niet bij zinnen waren troosten. Ik zei tegen de jongens de oorlog raakt op zijn eind en zolang er nog een mof leeft, blijven wij knokken en ik had gelukkig nogal door mijn houding wel invloed op hen. Toen moesten wij de andere ochtend met die 5 man die pannen dekken, weer aan het werk en moesten wij ’s middags eten in dat oude kasteel waar ik het al over gehad heb, waar ze de zieken naar toe brachten. Nou, wat ik daar gezien heb was hemel schreiend, die mensen zaten daar gewoon dood te gaan. Ze zaten helemaal apathisch in zo’n kamer en je zag de lijfluizen in massa’s over hun lichaam lopen, dat was gewoon luguber om aan te zien, daar werd je misselijk van, Toen daarna ben ik ’s avonds ook ondergedoken bij die boerin, toen ik daar zo’n week of 3 was begon het offensief van de Engelsen om over de Rijn te komen en hebben wij zo’n 3 dagen op de boerderij in het artillerievuur gezeten wat dag en nacht doorging, De boerin en de soldaten bleven in de woning en ik zat in de ingang van de schuilkelder want de kelder die voor het huis lag stond toen onder water, maar elke keer dat het artillerie verlegd werd, liep ik naar de woning om te kijken of zij het met de kinderen nog goed maakten. Toen was er bij die oudere soldaten een zo’n … … en die wilde mij doodschieten maar al die oudere soldaten sprongen hem op zijn lijf, dus dat ging niet door. Mijn engelbewaarders vonden het zeker niet goed. Toen bij het ochtendgloren zo om een uur of 4 hoorde ik ineens buiten roepen: okee joh, dus waren de bevrijders in aantocht, ik maakte veel herrie en gooide het luik van die schuilkelder waar ik in zat, open want ik dacht bij mezelf laat ik het zachtjes doen, anders ben ik het haasje en dat was goed bekeken want toen ik mijn gezicht liet zien, stonden er wel een stuk of 3 met geweren in de aanslag en zij hadden mij horen praten dus riepen zij: You Dutchman en ik deed niets want ik wist niet dat dutchman Hollander betekende. Bij het woord dutch dacht ik dat het duitser betekende, dus ik riep nee Hollander. Toen kwam er een soldaat naar mij toe en dat bleek een Nederlander te zijn die bij het Engelse leger hoorde dus dat was gauw opgelost en zij namen mij naar de loopgraven die wij nota bene zelf gegraven hadden, dus het was ook niet tevergeefs geweest, want er werd heftig gevochten, dat begrijp je wel, toen ik daar was moest ik bij de commandant van die eenheid komen om uit te leggen hoe de situatie was en toen heb ik hem vertelt met de Hollandse soldaat erbij als tolk, dat al die boerderijen hoofdzakelijk met oude soldaten zaten, maar er altijd een zo’n fanatieke SS’er bij was en dat je daar voor op moest passen maar die ouderen waren blij dat het voor hen afgelopen was, want dat hadden ze mij al verschillende keren gezegd dus die commandant bedankte mij voor de inlichting, ik zei: graag gedaan, dus die hele dag heb ik in die loopgraaf gelegen en toen die nacht werden wij met de mensen die bevrijd waren met zwempantsers over de Rijn gezet en werden wij naar Kevelaer, want dat ligt aan de ander kant van de Rijn, gebracht en moesten wij zelf die nacht zien onderdak te vinden. Nou dat waren die mensen uit Kevelaer ….. gevlucht dus ik heb toen een matras en dekens uit een huis gehaald en heb in een kerk waar nog een hoop mensen heen gekomen waren op het hoogaltaar mijn matras en dekens neergelegd en ben gaan slapen. Dat was …

De andere dag moesten wij allemaal naar het plein komen en werden wij ontluisd, want wij zaten onder de lijfluizen. Een ding ben ik nog vergeten te zeggen toen wij in dat kamp zaten was het hartje winter en lagen wij in dat stro en je had allemaal zo’n grauw deken en aangezien je daar zonder warmte zat was het er erg koud. Daarom stierven er ook zoveel aan bloeddiarree. Ik zei tegen de mannen in mijn groep weet je wat wij moeten doen, wij moeten met z’n drieen bij elkaar gaan liggen want dan hebben wij met z’n drieen 3 dekens je had die lichaamswarmte erg hard nodig, wilde je er niet onder door gaan en dat heeft ons veel gescheeld.

Wij gaan weer verder toen wij gereinigd waren in Kevelaer werden wij met legerwagens terug gebracht naar Nederland. Wij werden naar Noord Brabant gebracht want toen was Zuid-Holland nog niet bevrijd. Wij werden ondergebracht bij boerengezinnen want die hadden nog wel genoeg voedsel waar wij die mensen heel dankbaar voor zijn, maar dat was de moeilijkste tijd die meemaakte, want toen had ik de tijd om aan mijn vrouwen kinderen te denken en je hoorde daar door de radio steeds maar geruchten van hongersnood en dat er veel mensen stierven van de honger en ik kon er niks aan doen, dus je begrijpt wel dat ik het op mijn zenuwen had die weken in Brabant.

Toen wij eindelijk nadat Zuid-Holland ook bevrijd was naar huis mochten, ik had toen al weer eten bij elkaar gescharreld en je komt berooid thuis, het een hele opluchting was dat ze allen nog leefden, wel broodmager maar het grootste leed was weer geleden als je gezin er heelhuids af was gekomen en dat kon niet iedereen zeggen dus was je al dankbaar met je lot van armoe. Je huis was nog heel en als je dan toen wij vervoerd werden van Kevelaer naar Nederland, zag wat een verwoesting er aangericht was, dan besef je pas wat een waanzinnige oorlog het was.

Toen ben ik weer aan het werk gegaan bij Reinenveld in Den Haag.

Ook de zoon van Nico Simons, Frans Simons, heeft zijn herinneringen aan bovenstaande op papier gezet:

Mijn vader was in 1940 medeoprichter van AV. 40, een atletiekvereniging in Delft. Hij was Erelid en ik zelf ben oud-voorzitter.

AV.40 , toen 850 leden en de grootste club van Nederland was een schuilplek voor veel onderduikers, waaronder veel joden, een bepaalde afd. was medeverantwoordelijk voor overvallen op het Distributiekantoor en het Politiebureau op het oude Delft en bevrijde daar Joden die gepakt waren door de Politie in opdracht van de Duitsers.

Pas in de zomer van 1945, nadat de meeste arbeiders al terug waren kwam mijn vader op een dag de straat inlopen, de boel stond op zijn kop.

Mijn vader heeft in zijn levensloop later enige zaken omtrent Rees in een soort van dagboek geschreven, het was in Rees heel erg heb ik heel veel later pas van hem gehoord. Hij moest namelijk met anderen pannen dekken op de gebombardeerde woningen van de Duitsers en kon zodoende wel eens aan voedsel komen wat hij deelden met de anderen. Zij sliepen in zogenaamde droogschuren waar het ijzig koud was , voedsel was op de duur niet meer aanwezig. Hij vertelde dat hij op het laatst is ondergedoken na zijn tewerkstelling bij een Duits boeren gezin.  Mijn vader zei naderhand dat er ook “goede Duitsers” waren, onze familie is er na de oorlog op bezoek geweest.

Zijn weg van Rees naar Asten in Brabant is nog steeds een raadsel , van onze dokter begrepen wij later pas dat hij mede door de vreselijke brand en de zeer slechte omstandigheden in die tijd zijn verstand niet meer goed werkte, ooit vertelde hij dat zij door de Engelsen zijn vrijgelaten voor een kennelijk later vertrek naar Holland. Veel later dan de anderen kwam hij pas thuis. Wij dachten dat hij dood was , zijn verstand en herinneringen waren met hem op de loop gegaan, toen het wat beter ging kon hij pas vertrekken en hij is lopend van Asten naar Delft gekomen, ik bezit een foto van een voetbalelftal in Asten genomen voor een soort klooster.