Het is me niet helemaal duidelijk meer, wanneer, maar wel dat het op een heel koude winterdag was in 1944/45 toen kapelaan Schaapman aanbelde en met het verzoek kwam of ik wilde helpen bij de opvang en vezorging van Nederlandse mannen die tijdens razzia’s waren opgepakt , thuis of op straat in diverse steden in ons land en tewerk werden gesteld in Kamp Rees in Duitsland.
Natuurlijk was ik bereid, ik was pas 18 jaar en thuis en had geen enkele verpleegervaring en met mij vele anderen zoals later bleek.
De mannen die werden binnengebracht verkeerden in erbarmelijke toestanden, verkleumd van de kou, ondervoed, ziek en sommigen hadden bevroren tenen of vingers die geamputeerd moesten worden.
Allen zaten onder de luizen. In een school waren enkele lokalen in gereedheid gebracht voor de opvang. Ze moesten in stro liggen omdat er geen bedden waren. Er was geen verpleeg materiaal aanwezig .
De kleren die de mensen droegen, misschien al weken lang, moesten worden gewassen, want er was geen schoon goed. Bij ev. verplaatsing moesten ze hun kleren weer aan. Voor ons de taak het ongelooflijke vuile en kapotte goed te wassen met luchtgevulde-of kleizeep. Ik zie nog de vele luizen op het waswater. Op het schoolplein hadden we touwen gespannen om de was te drogen.
Toen de toestand in Rees wat meer bekend raakte is er veel verbeterd, er werden inzamelingen gehouden en de dorpsgenoten gaven wat ze konden missen zoals kleding, bedden, beddengoed en allerlei etenswaren, alles was welkom. Als de mensen weer wat opgeknapt waren moesten ze naar elders om plaats te maken voor volgenden. Er waren wel gezinnen die aangeboden hadden wel iemand in huis te willen nemen als zo iemand ontluisd was en geen dysenterie had waar velen onder leden.  Zo’n trieste figuur kreeg dan een paardenharen deken omgeslagen die met een touw om de hals werd vastgebonden.
Zo ging ik ermee over de weg , ’s avonds als het donker was, naar het opgegeven adres waar hij dan verder verzorgd moest worden. Een groepje mannen en jongens hadden zich bereid getoond de arbeiders te wassen en ontluizen.
De dwangarbeiders lagen in het kamp in een steenfabriek waar van alle kanten de wind vrij spel had. De huisartsen Dr. Henke en Dr. Griethuysen uit Gendringen hebben heel veel goeds gedaan, haalden niet alleen de zieken uit het kamp, maar wisten ook diegenen die niet over de juiste papieren beschikten in veiliheid te brengen. Er werd veel met papieren gerommeld in Megchelen die in het transformatiehuisje werden bewaard.
Soms was er controle door Duitse officieren en werd gekeken of mensen alweer terug konden naar het kamp. De mannen, door ons gewaarschuwd, deden zich zieker voor en lagen zo gauw mogelijk in het stro.  Een van de eerste nachten in het noodziekenhuis maakten we een hevig bombardement op het Roergebied mee. Hemelsbreed heel dicht bij, vliegtuigen, lichtkogels, luchtgevechten, alarm , bommen enz., thuis ging je in zo’n situatie naar de kelder, maar die was hier niet. We waren met ons tweeen meisjes bang, heel erg bang. Ik hoopte steeds dat er iemand naar ons toe zou komen voor een beetje steun, maar er kwam niemand, heel begrijpelijk natuurlijk, veel te gevaarlijk
Nog een bijzonder detail: in de zogenaamde keuken was een gordijn opgehangen waar we brood klaarmaakten, aan de andere kant lagen mensen te sterven. Dat zal ik nooit vergeten!  Gre Bosch-Bakker.

Anholtseweg 17 te Gendringen

Anholtseweg 17 te Gendringen

Opmerking / aanvulling;

Betreft het verhaal van Anna Margaretha Bakker (meisjesnaam), toenmalig adres was Anholtseweg 17 in Gendringen.
Het noodhospitaal was in de christelijke school aan de IJsselstraat, hoofd was meester Kamerbeek
De 2 collega’s waarmee mevrouw G.Bosch-Bakker werkte, kwamen ook beide uit Gendringen, 1 was dochter van het hoofd van de Katholieke school Hr Sterenberg de meisjesnaam van de andere was Wijkamp. Deze staan beide in het boekje dat de Oudheidkundige vereniging heeft uitgegeven, ook staat er Greet Bekker op dat lijstje en er wordt veronderstelt dat dit Gre Bakker moet zijn.