Apeldoorn 16-12-2009.
Mijn naam is Gerardus Arnoldus van Gurp, ik ben op 24-10-1928 te Apeldoorn geboren.
Mijn geboortehuis stond aan de Vlijtseweg, de Grift liep toen nog voor ons huis langs. Ik kom uit een gezin van een vader en moeder en 8 kinderen.
Mijn vader hete Gait van Gurp, in 1944 werkte hij in Twello als slachter bij Zanddijk. Dat was een joodse familie.
In 1944 woonden wij aan de Trekweg, op nummer 175. Daar staat nu een school. Het was vlakbij de kerk, naast Rouwenhorst de bloemenkweker en naast Ossenvoort de smid. De ouderen onder ons kennen die mensen nog wel.
Toen ik 12 jaar oud was moest ik al aan het werk. Ik werkte toen bij vele bedrijfjes. In 1944 werkte ik bij Stoomververij de Iris aan de Nieuwstraat. Die zat toen tegenover de sloperij van de familie, van Gerrevink. Het was vooraan in de Nieuwstraat. Ik moest vaak kleding naar Zwiep aan de Hattemseweg brengen.
Ik ben op 02-10-1944 niet opgepakt. Op deze dag lagen er op verschillende plaatsen in Apeldoorn mensen die waren doodgeschoten langs de weg. Ze hadden bordjes om hun nek. Daarop stond het woord terrorist. O.a. de zoon van Karreman, die lag bij het tunneltje aan de Arnhemseweg. Vlakbij de spoorlijn. Op deze dag zijn de Duitsers niet in de Trekweg geweest om mannen op te pakken.
Op 02-12-1944 werd ik wel opgepakt. Het was toen een mooie dag. Omstreeks 10.00 uur in de ochtend kwamen de Duitsers bij ons in de straat. Ze gingen de huizen af voor arbeiders. Ik zag dat op de weg enkele bekenden stonden. O.a. de Haan, de melkboer uit de Doggersbank en Wilbrink en Sangers uit de Trekweg. Ook zag ik dat Kuiper van de Oosterlaan hoek Trekweg was opgepakt. Kuiper had een kruidenierswinkel.
Die waren dus al opgepakt. De Duitsers gingen alle woningen langs. Ze liepen het pad op en haalden de mannen uit huis. Ze hadden het geweer in aanslag. De opgepakte mannen werden op straat verzameld en voortgedreven . Huis aan huis werd doorzocht. Ze kwamen ook bij ons het pad inlopen. We hadden toen onderduikers in huis. Ik stond naast de woning. Ik droeg een blouse, klompen en een korte broek. Ik had een regenjas om mijn arm. Ze pakten me op en brachten me naar de groep die al op de weg stond. Nadat ze mij gepakt hadden verlieten ze ons perceel. Gelukkig maar want anders waren de onderduikers misschien ook gevonden. Mijn vader was op dat moment niet thuis. Hij was aan het werk. Mijn broers zaten op school en waren er dus ook niet.
De onderduikers waren Bertus Klarenbeek, ( bijnaam Bart) en Wim Hop. Dat waren vrienden van mijn zusters. Overdag zaten ze bij ons in huis. In de nacht zaten ze in een gat op het erf van kwekerij Rouwenhorst. Het leek op een mesthoop, maar was eigenlijk een schuilplaats onder vele struiken en aarde en mest. Bertus van Klarenbeek, kwam uit Klarenbeek, hij woonde daar aan de Klarenbeekseweg. Van ons gezin ben ik de enige die is opgepakt .
Zoals gezegd moest ik onder bewaking naar de straat en moest ik aansluiten bij de rest die al was opgepakt. We liepen van de Trekweg, naar Mariendaal. We gingen de Deventerstraat op, de Deventerbrug over en volgden de Deventerstraat tot de Markt. Uiteindelijk werden we op de Markt geduwd. Die zat bomvol met mannen. De hele Markt werd bewaakt door Duitse soldaten en die hadden het geweer in aanslag. Het was zeer druk op de Markt. Ik heb weinig om me heen gekeken, ik weet dus niet wie er allemaal stonden. Ik voelde me hulpeloos. Ik was net 16 jaar oud. Ik kon niet weg. Want nogmaals de Markt werd volledig bewaakt door Duitse soldaten. Ik had vanaf het moment dat ik werd opgepakt niet gegeten. Ik kwam tegen een uur of 12 bij de Markt aan. Ik heb daar de hele middag gestaan. Laat in de middag werd ik net als zoveel anderen onder bewaking overgebracht naar de school, op de hoek van de Kanaalstraat en de Stationsstraat. Ik ging daar meteen een gang in en probeerde mij te verschuilen. Ook leek me dat de juiste plek om te proberen te ontsnappen. Maar ook dat kon niet, door de constante bewaking. Alle klaslokalen zaten bomvol en werden goed in de gaten gehouden. In de school kregen we ook niets te eten. Tegen een uur of 8 in de avond werden we afgevoerd naar het NS station. Omdat ik in de gang stond en wat afgelegen was van de rest ben ik , in een van de latere groepen die afgevoerd werden, terecht gekomen. De eerste groepen ging al tegen 5 uur in de middag naar het NS station. De eerste trein die Apeldoorn verliet is de volgende ochtend beschoten door JABO’s.
Ik kwam in de 2e trein terecht. Deze is niet beschoten. Ik weet nog wat ik zag toen ik bij het NS station aankwam. Er stond een stoomlocomotief, zo een die je nu in Beekbergen ziet, en achter die trein zaten vele wagons. Het waren volgens mij allemaal coupes. We werden de coupes ingedreven. Ik zat met zo’n 6 anderen, allemaal onbekenden voor mij, in een coupe. De deuren werden op slot gedaan, maar volgens mij konden wij ze ook van binnenuit openen. De wagons werden wel bewaakt door Duitse militairen. Ze zaten apart in een wagon en ze zaten tussen de wagons in. Ontsnappen was niet mogelijk.t in een coupe die bijna middenin zat. Dus niet helemaal achteraan en niet vlakbij de locomotief. De trein ging uiteindelijk rijden en we wisten niet waar we heen gingen. De IJssel was overstroomt. De uiterwaarden stonden blank. Bij het passeren van de IJsselbrug te Deventer zijn er velen afgesprongen. Er werd op hen geschoten, ik weet niet of ze zijn geraakt. We waren zoals later bleek op weg naar Duitsland.
02-12-1944 was een zaterdag. We hebben heel lang in de trein gezeten. We zaten 2 dagen lang in die trein. Op 03-12-1944 , een dag na ons vertrek uit Apeldoorn, stonden we stil bij een station in Duitsland. We kregen toen van zusters van het Rode Kruis voor het eerst sinds we waren opgepakt, wat te eten en te drinken. Zusters van Welfare noemden wij ze.
Nadat we nog een poos stil stonden, ging de trein verder en kwamen we uiteindelijk in Zevenaar terecht. We konden vanaf het moment dat we in Apeldoorn op 02-12-1944, in de trein geduwd werden, deze trein niet uit. We konden niets, niet eten, niet drinken en ook een toiletbezoek was niet mogelijk. In Zevenaar werden we onder gebracht in de Turmacfabriek. Dat was een oude sigarettenfabriek. De machines waren kapot. We zijn daar 1 dag en 1 nacht gebleven. We hebben shag gevonden en we kregen daar gelukkig ook te eten en te drinken.
Op 05-12-1944 werden we, althans de jongeren onder ons, in de ochtend tegen een uur of 10, bij elkaar gedreven en moesten we onder bewaking lopend naar Duitsland. We wisten niet waar we heen gingen. We liepen van Zevenaar naar Emmerich. Deze plaats was helemaal kapot geschoten. Je zag voor in Emmerich de brandbommen nog nasmeulen. De huizen waren volledig vernield. Ik heb gezien dat een badkuip buiten het raam hing. Het zat alleen nog vast aan de leidingen. De kapotte spoorbomen lagen dwars over de weg. Alles wat kapot geschoten kon worden was ook kapot geschoten. In Emmerich stonden borden langs de weg met het opschrift : “Achtung Jabo’s “.
Ik denk dat we op 02-12-1944 met enkele duizenden op de Markt stonden. Toen we uit Zevenaar vertrokken waren dat enkele honderden.Van Zevenaar gingen we zoals gezegd naar Emmerich en van daaruit gingen we naar Rees. De groep werd constant bewaakt. Ook hier hadden ze de wapens in aanslag. In Zevenaar kreeg ik van een andere dwangarbeider een wollen deken. Ik was daar heel erg blij mee. Ik droeg nog steeds dezelfde kleren als toen ik in Apeldoorn was opgepakt, dus een regenjas, een blouse, klompen en een korte broek.
We kwamen op 05-12-1944 tegen een uur of 11 in de avond in Rees aan. We moesten toen naar nog naar het kamp lopen. Dat is best wel een eind vanaf het centrum van Rees. We hadden onderweg weer geen eten of drinken gekregen. Ik was dood en doodop toen ik aankwam in Rees. We hadden zo’n 13 uur aan een stuk gelopen. Het was pikkedonker toen we aankwamen. Het was een dakpannenfabriek. We liepen een lang pad over. Het was een soort puinpad. We gingen een tramlijntje, een soort spoorlijntje over en kwamen op het terrein van de fabriek terecht. Alles onder bewaking. Dat spoorlijntje was voor de kiepkarren. Voor de aanvoer en afvoer van de dakpannen. We werden in een loods geduwd. Er was 1 ingang aan de voorzijde en 1 aan de achterzijde van de loods. Op de grond lag niets. Het was een lemen ondergrond. Een kale vloer zonder stro dus. De zijkanten van de loods was open. Er stonden wat regels, waarop normaal de dakpannen lagen om te drogen. De wind had vrij spel. De loods stond op houten palen. Ik weet de lengte en de hoogte en breedte van de loods niet meer. Ik kwam in die loods iemand uit de buurt tegen. Dat was Hannes Vos uit de Vlijtseweg. Ook was er iemand uit de Trekweg, ik weet zijn naam niet meer. Wel weet ik nog dat hij een net pak aan had. We gingen allemaal zittend slapen. Tussen de mannen in zat een gangpad. Aan beide kanten van dat pad vielen mannen en jongens van vermoeidheid in slaap. We werden opgevangen bij binnenkomst door mensen uit Den Haag en Haarlem, volgens mij waren dat brandweer- en politiemannen.
Ik werd midden in de nacht wakker. Ik werd wakker van de kou. Ik dacht waar ben ik ? Toen het licht begon te worden, werden de anderen ook wakker. De politiemannen en brandweer mannen brachten stro. We moesten de zijkanten proberen dicht te maken. We stopten stro tussen de regels. Later die dag konden we een dun laagje stro op de grond leggen. Je moet niet denken dat er veel stro op de grond lag en dat je warm lag. De grond was net aan bedekt met stro, dus koud bleef het. We kregen aan het eind van de dag wat soep en een stukje brood.
De 2e dag werden we wel wakker geschreeuwd. Ik kreeg een schop in de handen gedrukt en moest me opstellen. Met de schop in de nek gingen we op weg naar de werkplek. “Antreten” schreeuwden ze.”Antreten” .Buiten werden we ingedeeld in groepen. Ik denk dat ze eerst tussen de 50 en 15 personen groot was. Later bijna allemaal 50 stuks per groep. De eerste dag dat we moesten werken, moesten we tankvallen maken. Je stond met je knieen in het koude water Die tankvallen zijn erg diep, hebben steile wanden en zijn lang. Ze waren bedoeld om een tank er in te laten rijden. De schopstelen waren lang en smal. Ik had het erg koud.
Later werden we ook gesommeerd om ons op te stellen en werden we onder bewaking afgevoerd naar Empel, daar moesten we hout laden. Paaltjes e.d.
De groep werd begeleid door een van die brandweer- of politiemannen. En die waren niet mals. De groep waarin je zat werd begeleid door de Kapo’s. Dat waren die gasten uit Den Haag. Ik werd net als iedereen in Kamp Rees, in een groep ingedeeld, ik kreeg geen nummer. Ik weet het groepsnummer niet meer. De Kapo’s waren die gasten die brandweer of politieagent waren. Ze gingen niet best met ons om. Die gasten sloegen er meteen op. Ze sloegen je met een knuppel. Als je b.v. aan het houtladen was en je deed het verkeerd dan sloegen ze je. Er is eens iemand door hen doodgeslagen. Die arbeider werd betrapt op het stelen van een soort knol. Hij werd op een kiepkar gelegd en aan beiden kanten van die kar stonden Kapo’s. Het slachtoffer lag op zijn buik over de kiepkar. Die Kapo’s sloegen op zijn nieren. Die arbeider is gewoon doodgeslagen door die gasten. Ik weet de namen van die Kapo’s en het slachtoffer niet. Helaas. Ze hielden je de hele dag in de gaten. Soms gingen die Kapo’s mee naar de werkplek, ze bewaakten je dan. Meestal bleven ze achter in het kamp.
Als je terug kwam na een dag hard werken in klei die vaak bevroren was, kreeg je wat soep en een stuk brood. Koolsoep noemde men dat. Het was gewoon water met een stronk bloemkool of zo er in. Een halve liter ongeveer was het. We kregen bij binnenkomst in het kamp na een dag werken, een stalen bord. We moesten naar de gamellen toe en kregen wat soep. Het ging redelijk georganiseerd. Ik ging altijd samen met Hannes Vos eten halen. Je moest goed op je eten letten, want het werd zo gestolen. Je stopte het meteen in je zakken. Iedereen had vreselijke honger dus als je iets extra’s had, dan was je maag weer iets meer gevuld. Je kreeg alleen in de avond, zeg maar in de namiddag die soep en dat stukje brood. Daar moest je het 24 uur mee doen. De Kapo’s deelden het eten uit. Zij bewaakten ook het kamp.
Hannes Vos en ik probeerden altijd op dezelfde plek te gaan liggen. Samen onder de deken. De deken die ik in Zevenaar had gekregen. Je begrijp dat die lui uit Den Haag niet onze vrienden waren. Maar het was oorlog, dus kwalijk nemen kon je het ze ook niet. Ook waren er Duitse bewakers. Die liepen met het geweer in aanslag. Ook zij knuppelde maar raak. Ik heb gezien dat zij vele arbeiders op de kiepkar legden en sloegen. Je moest niet altijd naar een werkplek buiten het kamp. Ik heb ook wel eens de gangpaden in de loods moeten vrijmaken van stro. Op een gegeven moment werd er namelijk een dun laagje stro in de loodsen gelegd. De mannen sliepen allemaal in rijen naast elkaar Er tussen waren gangpaden en die moesten vrij blijven van stro. Ik was niet keurig of snel genoeg en toen heb ik een flinke schop onder mijn kont gehad van een Kapo. Bruinbroeken waren er ook. Dat zijn die lui van de Organisatie TOD.
Het hele kamp was drassig en modderig. Er waren in het begin geen latrines en al helemaal geen wc’s. Er was gewoon een gat in de grond gegraven en daar moest je voor gaan zitten. Je poepte gewoon het gat in. Er waren op het kamp 1 of 2 pompen, uiteindelijk deed het er maar een van deze twee. Je waste je in de sneeuw. Ik had het erg, heel erg koud, want ik was opgepakt met mijn korte broek aan. Ik leefde in een soort van eigen wereld. Ik was erg druk met overleven. Ik lette niet zo op de anderen. Ik kan je dus niet precies zeggen hoe het kamp er uit zag. Mijn leventje daar hield zich op bij de loods waarin ik w as gestopt. Ik weet wel dat er naast Nederlanders ook Polen zaten. De dakpannen werden oorspronkelijk gebakken in de dakpannenfabriek, ik kan zo niet meer zeggen hoe de oven van deze fabriek er uit zag. Ik weet wel dat we geslagen werden als we niet hard werkten. Ze sloegen je op een kiepkar. Voor het kamp liep een tramlijntje en er waren dus meerdere kiepkarren.
We moesten tankvallen graven. O.a. bij een meer met een grote witte villa. Â Je probeerde afgekeurd te worden. Dan had je enkele dagen rust. Ik heb gezien dat mensen met opzet hun handen openhaalden aan het prikkeldraad. We moesten naast graven ook vaak hout verslepen en prikkeldraadversperringen maken. Ze haalden hun handen open en gingen naar de ziekenzaal. Daar werden ze helaas meestal nog goed gekeurd en ze moesten dus met kapotte handen weer aan het werk.
In onze loods zaten hoofdzakelijk mannen uit Apeldoorn, maar in het kamp zaten ook mannen uit Den Haag, Haarlem en Rotterdam. Ze moesten allemaal graven. M.u.v van de mannen die uit Haarlem en Den Haag kwamen en die van de politie of brandweer waren. Die bleven meestal in het kamp. Zij maakten andere zaken klaar. Ook zorgden zij voor het eten. De gewone mannen uit Haarlem en Den Haag moesten ook naar de werkplekken. Ook zij moesten graven. Wij groeven tankvallen en loopgraven. De Polen groeven eenmansputjes, de z.g.n schuttersputjes dus. Die Polen keken raar op naar ons. De meesten onder ons droegen klompen. De Polen hadden die nog nooit eerder gezien. Zij droegen meestal laarzen. Je moest goed op je klompen letten, want er werd veel gestolen in het kamp.
We moesten ook wel eens vanuit het kamp naar Empel. Naar het station daar. Daar moesten we hout verplaatsen. Paaltjes en zo. Na het werk gingen we terug naar het kamp. Er was altijd bewaking bij de groep. Meestal een Duitser of een Kapo. Het station te Empel is diverse keren beschoten. Dus het was gevaarlijk werken daar.
We werden in groepen verdeeld van ongeveer 15 tot 50 man. Als we een tankval moesten maken was dat een diep en lang gat. Een soort beek. De wanden waren steil. Het was ongeveer 4 meter breed en van 4 tot 6 meter diep. Het was erg lang. Het was zwaar. De klei was of erg doorweekt of het was bevroren. Als we het kamp uitgingen kregen we een schop, die namen we op de nek. Na het werk moest je de schop weer inleveren. Als de schop weg was of kapot was, kreeg je slaag. Meestal werkte ik in de nabije omgeving van het kamp, bij een vijver en een witte villa. Later gingen we naar Empel. In rees graven en in Empel hout stapelen en zo.
Er kwamen al snel ziektes in het kamp. Er heerste al snel bloeddysenterie. Velen raakten besmet en daardoor raakten ze ook verzwakt. Maar ook de kou zorgde er voor dat je ziek werd. En natuurlijk die zware klei. Elke dag gingen er mensen naar de sanitater in Rees zelf. Altijd onder begeleiding. Je werd daar gekeurd. Meestal werd je goedgekeurd. Ik ben er zelf ook een keer geweest. Ik deed net als of ik buikkrampen had. Er zat een dokter en een verpleegster. Ik wilde heel graag een afkeuringsbewijs. Als je die had werd je niet naar het werk gestuurd. Helaas, ik kreeg hem niet. Als we naar Empel moesten lopen, stonden er vaak volle melkbussen langs de weg. Ik wilde wat graag wat melk drinken. Ik heb dit nooit gedaan, omdat ik te bang was. Als ik gesnapt zou worden, zou ik over de kiepkar gelegd worden. Ik had al een keer een schop onder mijn kont gehad en dat was voor mij genoeg. Ook zou ik dan geen eten krijgen die avond. Als je straf kreeg, mocht je namelijk ook s’avonds geen soep en geen brood halen. Ook al was die troep niet voedzaam, je kon er niet buiten.
Soms kreeg je een stukje stinkkaas of beschimmelde kaas bij het brood. Als je die in het water legde liepen de maden er uit. Maar je was blij als dit kreeg, want dan had weer iets. In de tijd dat ik op het kamp was heb ik met eigen ogen gezien dat er iemand werd doodgeslagen, ik heb u dat al gezegd. Er zijn er velen geweest die dat lot zijn overkomen. Naast de honger en de slaag en de ziekte dysenterie, zijn er ook velen doodgeslagen. De groepen werden daardoor steeds kleiner. Ik ken de namen van diegene die sloegen of zijn overleden niet. Ik was bezig met overleven en meer niet. De zieken werden op een handkar gelegd en afgevoerd naar de sanitater. De handkar was vaak vol. Ze gingen naar Rees. Dat was nog een best eind vanaf het kamp. Soms kwamen er weer mensen op de handkar terug naar het kamp. Die waren niet afgekeurd. Ze werden steeds begeleid door een Duitser of een Kapo.
Ik kan me niet herinneren dat er Kerst is gevierd in het kamp. Ik ben tussen Kerst en Oud en Nieuw vertrokken uit het kamp. Er was weer een ziekentransport. Ik heb me gewoon aangesloten. Ik heb de gok gewoon genomen. Er waren toen ongeveer 15 mensen en die werden uiteindelijk afgekeurd. Ik mocht met ze mee naar Nederland. Bij deze groep was een man uit Vaassen en daarbij zat ook Kuiper, die later een bakkerij had aan de Oosterlaan.
Met behulp van een soort trammetje zijn we van Rees naar Emmerich gegaan. Van Emmerich gingen we richting Doesburg, ook weer via het spoor. Vanuit Doesburg moesten we het zelf opknappen. Ik ben naar Zutphen gelopen. Daar stond alles onder water. We liepen vanuit Doesburg over een smalle weg richting Zutphen. Zoals gezegd stond een hele waterlinie onder water. In Zutphen kwamen we aan en we konden daar de brug niet over. In Zutphen hebben we geslapen in een gebouw van het Rode Kruis. Met behulp van een Rode Kruiswagen werden we de brug over gezet en mochten we meerijden tot aan Voorst. Vandaar uit moesten we lopen naar Apeldoorn. Ik ben samen met de man uit Vaassen en Kuiper van Rees naar Apeldoorn gegaan.
Ik zat toen ik thuis kwam helemaal onder de luizen. Ik was tussen Kerst en Oud en Nieuw weer thuis. Ik had gaten in de voeten van het vele lopen. En ik had het erg koud. Nadat ik thuis was gekomen werd ik gewassen, verschoon en kreeg ik weer normaal te eten. Ik heb tot aan de bevrijding van Apeldoorn, nooit ondergedoken gezeten. Ik was erg jong en niet zo groot. Dat scheelt. Ik had geen persoonsbewijs meer. Ik had die voordat ik was opgepakt op 02-12-1944, weggegeven aan Bertus ( Bart) Klarenbeek. Die heeft zijn eigen foto er op gezet. Hij was toen iemand die jonger was dan hij zelf eigenlijk was.
In de oorlog was het een rare tijd. De politie kon je ook niet altijd vertrouwen. Zo had je de beruchte politieagent Doppenberg. Die heeft zelfs joden aangegeven. Hij is later ook doodgeschoten door het verzet zoals men toen zei. Je kon in de oorlog niet altijd buiten op straat zijn, er heerste namelijk spertijd. Je moest voor een bepaald tijdstip thuis zijn. We hadden twee politieagenten die de naam Doppenberg droegen. een er van was een hele goede, de andere was een beruchte en dus slechte.
Ik ben een keer gecontroleerd door de slechte politieman Doppenberg. Ik reed met de fiets bij de Papagaaiweg. Ik had een driedelige boodschappenmand op de bagagedrager voorop de fiets. Het waren eigenlijk drie aparte kisten. Ik had kleren naar Wenum Wiesel gebracht. Bij de brug stond een boer. De boer gaf een stopteken en gaf mij een groot stuk boter. Die moest ik afgeven aan mijn baas. Ik deed de boter in de lege, middelste kist. Ik reed langs het kanaal en ineens kwamen daar twee mensen uit het riet te voorschijn. Een ervan was Doppenberg. Hij wilde weten wat ik in de kisten had. Ik vertelde hem dat het kleren waren. Hij opende de kisten, zag toen de boter en vroeg hoe ik er aan was gekomen en voor wie het was. Ik vertelde hem dat ik niet eens wist dat er boter in zat en voor het was wist ik ook niet. Hij vroeg van wie ik dat had gekregen en toen ik daar ook antwoordde dat ik dat niet wist, moest ik mee naar de Deventerstraat. Ik werd ingesloten in het politiebureau. Ik heb daar een hele dag en een hele nacht gezeten. Ze hebben mij diverse keren ondervraagt en ze hebben zelfs mijn baas laten komen. Omdat we allebei vertelden dat we niet wisten van wie de boter was en hoe die in de kist was gekomen, mocht ik uiteindelijk naar huis. De boter werd natuurlijk oor die Doppenberg in beslag genomen. In de oorlog had je alles op de bon. Dus die Doppenberg had het mooi voor elkaar. De boter werd zogenaamd verbeurdverklaard.
In Rees heb ik geen brieven of pakjes gehad. Ik weet wel dat de directeur van de AMEFA, meneer Hollaender, brieven en af en toe een pakketje bracht naar Rees. Die waren z.g.n voor zijn personeel dat was opgepakt op 02-12-1944. Meneer Hollaender was een held. Hij was namelijk zelf Duitser en deed alleen maar goede dingen voor de Nederlanders. Na de oorlog is die man nog opgepakt en dat enkel en alleen omdat hij Duitser was.
Als je mij vraagt wat kamp Rees voor mij heeft betekend, kan ik je zeggen heel veel. Ik heb er nooit over gepraat of kunnen praten. Ik heb het altijd weggestopt. Ik ben dit jaar voor het eerst naar de herdenking gegaan in Apeldoorn en dat heeft me zeer veel gedaan. De herdenking was voor mij erg emotioneel. Alles kwam weer boven. Ook al ben ik maar enkele weken in Rees geweest, ik kan dit nooit meer vergeten. Ik zie zo weer het beeld voor me van de man op de kiepkar. Ze sloegen zijn nieren kapot, het bloed liep hem uit de mond.
Ik ben blij dat ik bij de herdenking ben geweest. Het deed me veel , maar het helpt me ook om een keer de zaak te vertellen en te verwerken. Helaas heb ik geen mensen uit de buurt gezien. Ik had graag bekenden uit mijn buurt en die in kamp Rees zijn geweest,willen ontmoeten en met hen nagepraat over wat daar gebeurd is.
Recente reacties