Op verzoek van de voorzitter van de stichting, Arend Disberg, is het verhaal van mijn vader Bernard Bruens, op papier gezet.

Ineiding

Bernard (geb. 15-09-1926) woonde ten tijde van de oorlog aan de Staalweg 3 te Apeldoorn. Hij is een zoon van Gerardus Bruens (geb. 13-07-1885) en Grada Lieferink (geb. 28-01-1890).

Bernard had verder nog 4 broers en 3 zusters ;  Dora  geb. 16-06-1912 :  Jan  geb. 25-01-1914 : Riek  geb. 12-01-1916 : Annie geb. 05-11-1924 :  Dorus geb. 26-04-1929 :  Toon geb. 04-11-1931 : Frans  geb. 10-10-1933

Razzia van 02-10-1944

Tijdens de razzia van 02-10-1944 werden Jan en Bernard thuis, door Duitse militairen, opgepakt. Met een groep van ongeveer duizend man moesten de opgepakte burgers lopend naar Dieren. In Dieren zijn ze een nacht Dieren gebleven.  De eerste opvang was in een school in Dieren.  Hier werd de grote groep gesplitst in kleinere groepen. De groep waar Jan en Bernard nu werd ingedeeld bestond uit plusminus 100 man en zij moesten lopend verder richting Doesburg. In een boerderij ergens tussen Doesburg en Zevenaar werden ze ingekwartierd. Van hieruit moesten ze telkens naar verschillende werkplekken. Ze werden te werk gesteld aan de IJssellinie. Jan echter werd al snel ziek, kon niet meer lopen en dus niet meer werken. De boer haalde er een plaatselijke dokter bij en deze constateerde dat Jan een bloedvergiftiging had.  Jan werd door 2 buurtbewoners uit Apeldoorn opgehaald en op de fiets naar huis gebracht. Het werk dat de dwangarbeiders moesten verrichten bestond uit het maken van prikkeldraadversperringen en het graven van tankvallen. Dat graven in de kleigrond was zwaarwerk. Zij werden o.a. te werk gesteld in Groesbeek/Groessen en bij een steenfabriek in Lathum. Bij Lathum onder aan de IJssel moesten zij prikkeldraadversperringen aanbrengen, om een eventuele oversteek van de geallieerden te voorkomen.  In feite hebben zei voortdurend tussen de 2 linies in moeten werken, beschietingen over en weer.  Telkens moesten zij tussen het werk door, dekking zoeken. Ondanks het zware werk en de angsten die zij doormaakten tijdens de beschietingen, hebben ze het niet echt slecht gehad.  Bernard vertelde dat op een bepaald moment de groep ongeveer 37 gulden had gekregen voor het werk.  Een gedeelte van het geld gaven ze aan de boer voor het eten dat ze van hem hadden gekregen.  Ook hebben ze een keer een half paard gekocht. Dit paard was aangeschoten en moest worden afgemaakt. Het vlees gaven ze aan de boer.  Bernard heeft daar nog een week of 4 gewerkt en is toen, met een aantal mensen, gevlucht. Zij zijn lopend naar Apeldoorn teruggegaan. Een naam die Bernard nog kon herinneren, uit de groep vluchters, was Rutje Hakvoort.

Razzia van 02-12-1944

Jan en Bernard werden, zonder enige vooraankondiging, bij de razzia van 02-12-1944 weer opgepakt. Volgens Bernard was deze razzia, het gevolg van de aanslag bij de Woeste Hoeve. ’s Morgens net nadat het gezin wakker was werden Jan en Bernard, met veel geschreeuw en machtsvertoon, door de Duitsers opgetrommeld. Moeder wist voor Jan en Bernard nog gauw een pakketje eten in te pakken en beiden kregen een deken mee. Elke man uit de buurt, in de leeftijd van 17 jaar tot 40 jaar moest mee.

Ook andere buurtbewoners uit de straat werden opgepakt. Namen die Bernard nog kan herinneren zijn:

Chris en Driekus Brouwer  ; Broekhuis ;  Brinkman  ;  v/d Vossen   ; Terberk de Boer   ;  Kramer  ;

Vader hoefde niet mee, hij was te oud.  Allen moesten, geflankeerd door Duitsers, via de Eendrachtstraat, Arnhemseweg en Stationsstraat lopend naar de Markt. Bij de tunnel zagen ze nog een dode liggen. Toen begon het lange wachten op het marktplein. De hele dag zonder eten en drinken. De hele markt was afgezet, niemand kon bij de opgepakten in de buurt komen. ’s Avonds moesten ze naar het station.  Het was inmiddels donker (tijdstip onbekend). Op het schoolplein aan de Kanaalstraat bevonden zich nog veel meer opgepakte Apeldoorners.

Jan en Bernard zijn rechtstreeks met hun groep naar het station gelopen. Ze werden in een passagierstrein gestopt, in een coupe met ongeveer 6 man.  Ze konden er niet uit.  Op de treeplanken stonden Duitsers met hun wapens in de aanslag. Ze reden richting Duitsland (in de 2e trein), via Deventer-Oldenzaal. Bij Oldenzaal passeerden ze de grens. Op een gegeven moment konden ze niet verder. Later bleek dat de 1e trein beschoten was en als gevolg daarvan was het spoor geblokkeerd. In die 1e trein zat een buurman van Jan en Bernard, zijnde Arnold Brinkman. Deze Arnold werd tijdens de beschieting in zijn been geraakt.

De 2e trein kon niet verder en moest daarom terug. De trein reed Nederland weer in. Stilletjes hoopten de inzittenden dat ze weer terug naar huis gingen, maar de trein ging naar Zevenaar. De dwangarbeiders, die uit de trein probeerden te springen, werden beschoten.In de loop van de morgen, dus de dag nadat ze waren opgepakt, kwamen ze in Zevenaar aan. Nog steeds niets te eten gehad. In Zevenaar werden de dwangarbeiders geselecteerd. Van de ongeveer 1000 man (schatting ) zaten er 100 bij de groep van Jan en Bernard. Deze groep werd ondergebracht bij Turmac (sigarettenfabriek). De volgende dag zijn ze te voet de grens overgegaan via Elten, Emmerich naar Wesel. In Wesel wist men niet wat met de dwangarbeiders te doen en daarom moesten ze lopend terug naar Rees. Nadat ze gearriveerd waren in Kamp Groin, werden ze ingekwartierd in een opslagloods voor dakpannen.

Jan en Bernard kwamen in Loods 2 en ze hadden een plaats uitgezocht boven in het midden van Loods 2.  De loods was helemaal open aan de zijkanten.Totaal onbeschut tegen de koude wind. Het vroor op dat moment 15 tot 20 graden Stro of iets dergelijks was er niet, dus het was ijskoud. Nederlanders, die al eerder waren opgepakt (politie- en brandweermannen uit Rotterdam, Den Haag en Haarlem), waren ondergebracht in het beste gedeelte van de pannenfabriek, namelijk bij de ovens. Sommigen van deze mensen hadden hun politie-/brandweerkleding nog aan.  Later kregen ze wel de beschikking over stro en hier hebben ze geprobeerd de zijkanten van de loods op te vullen, zodat ze wat meer beschut waren tegen de koude wind.

de penningen

de penningen

Alle dwangarbeiders kregen een penning met een kampnummer erop. Deze moesten ze om hun nek dragen.

De naam van de Gruppenfuhrer weet Bernard nier meer.  Je had verschillende Gruppenfuhrers, de een was menselijker dan de ander, maar je was bang voor zo’n persoon.

Bernard heeft meegemaakt dat op nog geen 5 meter van hem vandaan een dwangarbeider met de schop werd doodgeslagen. Als er niet doorgewerkt werd of als je je niet bewoog dan kreeg je een tik met een schop.  In het ergste geval moest je ’s avonds op de kiepkar, waar ze dan met wel 4 man tegelijk stokslagen uitdeelden. Vele dwangarbeiders kwamen niet levend van de kiepkar af. De leiding over het kamp had Peter Rohrig.

’s Morgens moesten de dwangarbeiders zich verzamelen bij het bord waar hun nummer opstond. Vervolgens vertrokken ze naar het werk. Meestal liep Bernard met zijn oudere broer Jan mee. Jan ontfermde zich over zijn broertje.  Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat moesten ze werken.  Tijdens de werkdagen kregen ze niets te eten of te drinken. Dat kreeg je pas s’ avonds. Je moest het eten eerst verdienen. Er waren wel waterpompen in het kamp, maar die waren bijna altijd bevroren. Als je om welke reden dan ook gestraft werd door de Duitsers, dan kon je penning worden ingenomen.  Dat betekende dat als je ’s avonds weer terug was in het kamp, je je eerst moest melden. Geen penning, geen eten. Het voedsel dat je ’s avonds kreeg bestond uit (niet vullende) waterige koolsoep en een stuk brood (kuch). Omdat ze overdag niets te eten kregen, bewaarden de dwangarbeiders het stuk brood voor de volgende dag. Sommigen waren naar verloop van tijd te zwak om te werken en werden hiervoor ook nog gestraft, wat waar sommigen tot gevolg had dat ze het niet overleefden.

Buiten was de latrine, waar je je behoefde kon doen. Het was slechts een lat over een gat in de grond en van tijd tot tijd moesten de dwangarbeiders het gat dichtgooien en een nieuw gat graven.

Er werd nooit gedold of gelachen, zeker niet tijdens het werk. Al hadden de dwangarbeiders inwendig plezier als de Duitsers hun begeleiden van het kamp naar de Baustellebuiten het dorp Rees.  De Duitsers wilden dat de dwangarbeiders gingen zingen, maar dat deden die Hollanders niet.

Op een dag nadat ze ’s avonds weer doodmoe van het werk terugkwamen, ontdekten ze dat hun slaapplaatsen waren ingenomen door anderen. Het bleken Russen te zijn.  Ze verstonden elkaar uiteraard niet en daarom hebben ze uiteindelijk een andere plek gezocht om te slapen. Ze kozen nu voor een plek onder het midden van Loods 2. Dezelfde nacht werd het kamp weer gebombardeerd.  Ze hadden al een enerverende dag achter de rug en die nacht dus ook nog geen oog dicht gedaan, maar de volgende dag moesten ze wel weer aan het werk. Behalve Russen, waren er ook Fransen en Italianen.  Je kon eventueel wel proberen met ze praten, maar het bleef meestal bij groeten. Ze verstonden elkaar toch niet.

Contact met huis is er maar zelden geweest. In Apeldoorn had men gehoord dat je bij de heer Hollaender van de Messenfabriek post kon afgeven die bestemd was voor kamp Rees. Terugschrijven ging niet, je had immers geen pen en papier. Ook had moeder een pakje met wat roggebrood afgegeven, maar voordat ze het pakje kregen was alles al op. Bernard kan zich herinneren dat er ook mensen uit Apeldoorn in Rees zijn geweest, maar zijn vader en moeder konden niet komen.

Daglicht hebben ze niet meegemaakt in het kamp, want overdag waren ze aan het werk. Ook is Bernard door uitputting en ondervoeding onderuit gegaan. Hij is toen naar een boerderij gebracht, waar hij werd opgeknapt. Daar waren veel meer uitgeputte dwangarbeiders. Bernard herinnert zich dat hij een paar snee brood heeft gekregen. Regelmatig kwamen de Duitsers uit het kamp kijken of de arbeiders weer hersteld waren, zodat ze weer aan het werk konden.

Terwijl de Jan en Bernard en hun groep aan het werk waren op de Baustelle is er brand ontstaan in loods 1 van het kamp. Bernard dacht dat het kwam door een kaars die ze hadden aangestoken. Deze kaars was omgevallen.

Ook heeft Bernard gewerkt in Empel.  Ze moesten daar treinwagons lossen. Er zaten palen en prikkeldraad in voor de versperringen. Tijdens het lossen werden ze beschoten door geallieerde Jabo’s  (jachtbommenwerpers).  Ze zochten her en der dekking en de angst was groot. Bernard kan zich herinneren dat ze naar een bioscoop werden gebracht. Hij dacht dat de naam van de plaats Bingen was, maar een plaatsje Bingen in de omgeving van Rees hebben we niet kunnen traceren. Het bombardement dat ze daar hebben meegemaakt was zo heftig dat het een geluk was dat ze dat hebben overleeft.

Ook is hij samen met Broekhuis over het bevroren ijs naar een boerderij in de omgeving gelopen om eten te vragen. Toen de deur werd opengedaan stond daar een militair.  Hij vroeg onmiddellijk naar hun kampnummers.  Toen kwam er een vrouw aan de deur en die heeft hun beiden een appel gegeven. Ze gingen terug naar het kamp en dachten dat ze de volgende dag aan de beurt waren voor de kiepkar. Wonder boven wonder hebben ze hier niets meer van gehoord. Uiteindelijk wisten ze te ontsnappen tijdens een hevig bombardement.  Dit kon, omdat er tijdens het bombardement een enorme chaos ontstond, waardoor de bewaking verslapte. Zelf waren ze ten tijde van het bombardement ergens aan het werk buiten het dorp Rees. Met 5 man (allen Apeldoorners); Drikus Brouwer, Jan en Bernard Bruens, Broekhuis en van Maurik ( Mourik? ) zijn ze verder gegaan.  Duitse burgers hebben ze de weg naar de grens gewezen.  Op een gegeven moment konden ze niet verder, omdat ze bij een groot water kwamen.  Ze werden geholpen door een boer die vanaf de andere kant van het water hun een lange stok toereikte, zodat ze de overkant konden bereiken.  Bernard vertelde dat hij eerst zijn klompen, over het water gooide en vervolgens zijn ze door het water naar de overkant gegaan. (Bernard en Jan konden niet zwemmen). De boer is met ze meegegaan naar Megchelen, waar ze in contact werden gebracht met het verzet. Ze werden daar goed opgevangen en kregen 2 sneetjes brood. Meer mochten ze niet eten, dat was niet goed, ze waren immers niets meer gewend.

Overdag moesten ze onderduiken. ’s Avonds gingen ze onder begeleiding van het verzet van boerderij naar boerderij.  Bij de laatste boerderij kregen ze een Ausweis om over de IJssel te komen. De Pont waarover ze moesten werd nl bewaakt door de Duitsers. Precies de plaatsen die ze gepasseerd zijn weet Bernard niet meer. Tot aan De Steegh heeft het verzet hun begeleid.  Via de Imbos (bos in de gemeente Rozendaal ten noorden van Arnhem) zijn ze richting Apeldoorn gelopen. In het Imbos moesten ze ook geregeld dekking zoeken omdat er V1’s werden afgevuurd. Je hoorde het pruttelende geluid van de motor en als het dan stil werd moest je dekking zoeken, want dat was het moment dat er snel daarna een ontploffing plaats vond.

Voordat ze thuis kwamen hebben ze bijj familie van Drikus in Beekbergen nog wat erwtensoep gekregen. Uiteindelijk bereikten ze hun huis aan de Staalweg, verzwakt moe en onder de luizen. Iedereen was op dat moment thuis, dat was natuurlijk een emotioneel moment. Vanaf het moment dat ze waren opgepakt tot aan het moment dat ze thuis kwamen hadden ze dezelfde kleding aangehad en zich niet gewassen. Alle kilometers die zij hadden afgelegd hebben ze op klompen gelopen. Moeder kreeg van de huisarts een fles lisol. Daarmee heeft zij de kleren buiten in een teil gestopt en later uitgewassen. Meer kleren hadden ze niet, dus kregen ze kleren van anderen. Ze waren ondanks dat de bevrijding nabij was angstig. Overdag verscholen zij zich in de kelder of achter in de tuin, waar een schuilplaats was.

Bernard heeft in het verleden weinig verteld over de erbarmelijke en angstige momenten die hij heeft meegemaakt in Rees.  Meestal liet hij zich dingen ontvallen als hij een borreltje had gedronken, maar dan ging het meestal over de periode die hij als militair heeft meegemaakt in Indonesie, waar ook de angst overheerste. Vanaf het moment dat hij contact heeft gehad met de Stichting Dwangarbeiders Apeldoorn (Arend Disberg) is hij zich meer gaan uiten over de periode in Rees.

Behalve voor hem is het ook voor zijn familie verhelderend geweest.