J.Wolf meldt behouden thuiskomst na vlucht uit Zevenaar.

Apeldoorn, 6 Dec 1944

Hr Kieviets,

Hiermede berichten wij u dat we gezond in Apeldoorn zijn aangekomen, tot aan den heer Bulterman is het u bekent hoe we gevaren zijn van onze gids die ons daar zoo netjes ondergebracht heeft.

We hebben daar heerlijk gegeten en ons lekker gewasschen, toen waren we weer zoo lekker als kip. Mevr. heeft toen op het orgel gespeeld en we hebben gezongen dat het een lust was. Ik hoop dat we nog eens weer in Gendringen kunnen komen, maar dan in andere omstandigheden.

We zijn de volgende dag vroeg vertrokken en werden al gouw aangehouden door de Landwacht, we hebben het zoo voor elkaar kunnen krijgen dat we weer naar Zevenaar terug gingen om te werken, we hadden ze ingehaald en we moesten wel terug want ons persoonsbewijs hadden ze ons afgenomen in Zevenaar, dat ging ook goed.

We zijn zoo door gelopen in de richting Doetinchem en verder  naar Zutphen, maar zoo ver zijn we niet gekomen om 8 uur ’s avonds waren we in Warnsveld, daar hebben we geslapen in een koetshuis dat ging ook, het was er niet zoo warm maar het was er lekker droog, want het regende dat het goot. De volgende morgen (Dinsdag) verder naar Zutphen de brug over en naar Apeldoorn.  ‘S-avonds om 9 uur thuis, doodmoe maar overgelukkig weer bij vrouw en kinderen thuis te zijn. Hr Kieviets tot zoo ver, wilt u onze gids en de Bakker nog vriendelijk bedanken.

Dat u zelf en uw vrouw ook vriendelijk bedankt bent begrijpt u wel, want ik geloof niet dat het anders zoo goed gegaan was, mocht u nog eens deze kant uit komen dan hoop ik dat u eens langs komt.

Mijn adres is J. Wolf, Mercuriuslaan 1 Apeldoorn.

De groeten van de club van 8

En hopende tot weder ziens.

 

Dwangarbeider G. de Wilde dankt J.T. Kiwitz voor hulp.

Apeldoorn 19 februari 1945.

Weledele Heer,

Hiermede wil ik U even berichten, dat ik behouden in Apeldoorn ben aangekomen.

Dat dit voornamelijk aan de goede zorgen ten Uwent is te danken zult u wel kunnen begrijpen.

Ik ben U en ook anderen dan ook geweldig dankbaar voor hetgeen U voor ons heeft gedaan.

Ik hoop dan ook dat ik nog eens in de gelegenheid gesteld zal worden U een kleine vergoeding voor al hetgeen ons is toegedaan te doen toekomen.

Er is mij door bevriende zijde verbandmiddelen beloofd welke ik U zodra ze in mijn bezit zijn zal doen toekomen.

Hopelijk kunnen we binnenkort de kennismaking nog eens vernieuwen.

Inmiddels nogmaals mijn hartelijke dank, ook aan de anderen.

Hartelijke gegroet door,

G. de Wilde

Handelstraat 24

Apeldoorn.

 

Voordracht drie vluchtelingenhelpers voor toekenning Verzetsherdenkingskruis

Comite Leefbaarheid Megchelen.

Secr. W.J. Winands

Hollandseweg 20

7078 BC Megchelen

Aan het Nationaal Comité

Verzet Herdenkingskruis

Van Stolkweg 10

2585 JP Den Haag

Megchelen  26 september 1983

Onderwerp: Voordracht tot verstrekken Verzetskruis.

Het bestuur van Comite Leefbaarheid Megchelen acht zich verplicht:

de heer Johannes Hendrikus Venhorst, geboren te Gendringen 15 nov. 1914

de heer Theodorus Albertus  Venhorst,  geboren te Gendringen 16 juni 1916

de heer Johannes Theodorus Kiwitz , geboren te Gendringen 14 oktober 1904

te moeten voordragen tot het toekennen van het verzetskruis, zulks als beloning en blijk van waardering voor hetgeen dezen gezamenlijk ofwel elk afzonderlijk hebben ondernomen om met inzet van hun eigen leven en gezondheid tot het redden en bescherming bieden van meerdere duizenden mensen die door de Duitsers tijdens de twee wereld oorlog tot den dode toe zijn geterroriseerd.

Met ongekende vindingrijkheid, moed en doorzettingsvermogen hebben zij  ongeacht het grote levensgevaar waarin zij zich begaven  zich ingezet om levens te redden uit de klauwen van Nazi terreur. Evenzo aan vijf Engelse, twee Fransen en een Roemeense piloot die zij wisten te bevrijden uit gevangenschap, en hen bescherming geboden door hen te doen onderduiken.

Als getuigenis over deze daad voegen wij een in het Nederlands vertaald briefschrijven bij van een piloot, van welke brief het origineel berust in het historisch archief van de mede ondertekenaar dit schrijven dhr. W.J. Winands. Mede sluiten wij een kranten artikel in dat in een korte eenvoudige sobere bewoording een opsomming en indruk geeft over de toestand waarin deze dwangarbeiders van het Kamp Rees, beter bekend als “de hel van Rees”  verkeerden. Aan dit krantenartikel moet nog worden toegevoegd dat in die periode dat zich de tragedie rondom Kamp Rees voltrok, de gehele omgeving tot in de verre omtrek volgepropt was met Duitse legerscharen, onder wie militairen waren die als sadisten voor geen enkele gemenigheid terugschrikten. (Dit gebied was toen frontgebied). Hierdoor krijgt het optreden en streven van bovengenoemden een nog dieper relief omdat het gevaarlijk element hierdoor nog verhoogd werd.

Meerdere dankbare brieven, getuigenverklaringen illustreren hetgeen de gebroeders Venhorst en Kiwitz met hun moedig gedrag tot uitdrukking hebben gebracht. Daarbij gesteund door de gehele dorpsbevolking van Megchelen, die in feite het verdiend om collectief begiftigd te worden met het verzetskruis.

Voor eventuele nader bewijzen over het gebeurde en ter onderstreping van ons verzoek zijn navolgende adressen (van welke getuigenissen in ons bezit zijn) vermeld.

De arts Simon van Griethuysen (geb 12-1-1912) die indertijd als huisarts gevestigd te Gendringen zelve een zeer groot aandeel heeft gehad in de hulp en verzorging van de slachtoffers van Kamp Rees en wiens huidige adres is: Koning Davidstraat 9, Heilig Landstichting bij Nijmegen Telf. 080-222992.

W. Stam, Vonderlaan 23, Apeldoorn; die 3 aug 1976 schreef; “Langs deze weg wil ik U en al Uw verzetsmensen nogmaals bedanken voor al datgene  wat U voor de mensen in het Lager Rees heeft gedaan door zovelen met groot gevaar voor eigen leven uit dit Lager te halen en te verzorgen. Vooral de verzorging van ernstig zieken, welke U uit het ziekenzaaltje liet verdwijnen heeft nog steeds mijn grootste bewondering. Met hartelijke begroeting aan alle bekenden” ( w.g) W.Stam.

H.J.A.J. van de Kooij, Monteverdilaan 249 Zwolle (inmiddels overleden) en in leven referendaris bij een Ministerie, uit zijn bewondering en dank in twee velletjes vol getypt uitvoerig verhaal hoe men lopend en kruipend door sloten en greppels de vlucht van Rees naar Megchelen met de gebroeders Venhorst heeft gemaakt. Deze schrijver heeft tot kort voor zijn dood, enkele maanden geleden, telken jare Megchelen bezocht om hier zijn dank bij herhaling tot uitdrukking te brengen, en die zijn brief besluit met de woorden die Jan Krist in zijn boek “De hel van Rees” neerschreef ; “Hulde aan deze prachtkerels uit Megchelen”.

B.J. Mulder, Poolstraat 21 Apeldoorn (geb 30 april 1928) en brigadier van de gemeente politie Apeldoorn, verklaart zijn leven te danken aan het optreden van de gebroeders Venhorst die hem omstreeks 15 febr. 1945 uit een door militairen bewaakt ziekenbarak te Empel (bij Rees) hebben bevrijd en in veiligheid hebben gebracht.

W. de Zwart, Isingstraat 205 Den Haag, roemt vooral dhr J. Kiwitz, die hem 15 maart 1945 onder moordend granaatvuur uit Kamp Rees bevrijdde en via de illegaliteit naar Den Haag liet terugvoeren.

H.G.M van Lent, Rijksweg Nrd 64, 6661 KH Elst, die zelve met de gebroeders Venhorst, Kiwitz en andere inwoners van Megchelen tot de verzetsmensen van Megchelen heeft behoort, en eveneens een uitvoerige verklaring op schrift gesteld over de moeilijke en gevaarvolle wijze de tocht tussen Kamp Rees en Megchelen (afstand 15 Km) gemaakt zijn, waarbij men vaak de slachtoffers moest dragen omdat deze niet meer in staat waren tot lopen.

Al deze getuigenissen kunnen met nog meerdere worden aangevuld.

In vertrouwen dat u aan genoemde het verzet herdenkingskruis zult willen toekennen, verblijven in afwachting,

Namens Comite Leefbaarheid Megchelen.

De Secretaris /  De voorzitter

W.J.Winands Th. Keuper
De Achterhoek in de Oorlogswinter 1944-1945

 

Oost Gelderland, tooneel van uiterst geweld  en uiterste naastenliefde.

Samengesteld in 1948 door G.J. Oorlog, in 1944-1945  waarnemend kringcommissaris voor de provincie Gelderland van het Nederlandse Rode Kruis

De Algemene toestand ;

Het gedeelte van Nederland, omspoeld door Rijn en IJssel, begrensd door Duitschland, is in dezen barren oorlogswinter het tooneel geweest van veel oorlogsleed van zware bombardementen en beschietingen, van veel ellende van vluchtelingen, van door het oorlogsgeweld van huis en haard verdrevenen, van duizenden rampzalige mannen, opgepakt bij razzia’s. Oost Gelderland was bovendien  het terrein waar Duitschers met hun bevriende instanties de scepter zwaaiden.

De Geldersche Achterhoek werd overstroomd met groote groepen Duitsche legereenheden, welke voor het offensief van onze bondgenoten op de vlucht geslagen waren, en vooral hier weer werden geformeerd tot strijdbare groepen. Dan waren er nog de duizenden gevluchte N.S.B-ers, die trachtten over de Oostgrens te vluchten, doch meestal na eenige dagen weer terugkeerden.

Gedurende de spannende dagen om Arnhem trokken zich alle Duitsche instanties; S.D. , O.T. en N.S.D.A.P. achter de Oostzijde van de IJssel terug. De nog goede Nederlandsche burgemeesters verdwenen respectievelijk en werden vervangen door N.S.B.-functionarissen van allerlei slag, brutale en minder brutale.

Bedrijven werden bezet met de bedoeling om voorraden en installaties naar Duitschland af te voeren. De geheele mannelijke bevolking werd gevorderd om voor de Weermacht te gaan spitten, als maar spitten; dijken en dammen, sloten en grachten. Overal werd geroofd en geplunderd; niets was veilig voor de plunderende horden, zoolang deze niet door het pamflet van Maarschalk Model tot hergroepering werden opgeroepen.

De Ortscommandantur van Arnhem werd naar Doetinchem overgeplaatst; politieke gevangenen uit Arnhem in de Kruisberg geinterneerd. Van een eenigszins normaal Nederlandsch civiel bestuur was geen sprake meer; S.D., O.T. , N.S.D.A.P. deelden de lakens uit.

De Razzia slachtoffers .

De Duitschers traden zeer onbeschoft op, vooral toen spoedig duizenden en duizenden jongens en mannen in het Westen bij razzia’s werden opgepakt; velen werden van hun bed gelicht en waren vaak zeer onvoldoende geschoeid en gekleed. Op de meest erbarmelijke manier werden zij vaak dagenlang samengepakt in schuiten zonder eten en drinken en zoo naar dit provinciedeel getransporteerd. Om behoorlijk onderdak bekommerden de meeste Duitschers zich weinig. Het onderkomen, dat zij voor hen bereidden was als regel zeer slecht; door de onvoldoende kleding en bedekking werden velen al spoedig ernstig ziek.

De vluchtelingen uit de streek Arnhem, uit de Betuwe en uit Limburg trokken bij duizenden de Achterhoek binnen, vaak over Duitsch grondgebied, vooral bij Dinxperlo kwamen vaak bij nacht en ontij groote groepen vluchtelingen, beroofd van have en goed, over Duitschland ons Vaderland weer binnen.

In gewone tijd waren de meestal kleinere ziekenhuizen in de Achterhoek reeds overbezet. Arnhem was altijd een belangrijk centrum geweest, waar vele ernstige zieken konden worden opgenomen, doch Arnhem moest als gevolg van de rampzalige evacuatie geheel uitvallen. Normale ernstige zieken konden dus niet meer naar Arnhem worden afgevoerd, en dit aantal werd nog vermeerderd door de honderden ernstige zieken en gewonden onder de vluchtelingen en onder de slachtoffers van de razzia’s.

Het Kamp te Rees.

Daarbij kwam in januari 1945 een nieuwe groote ellende uit het werkkamp bij Rees, bij de slachtoffers bekend als “Het strafkamp Rees”. Ongeoorloofd betreden, beteekende de dood, want er werd om het kamp heen onmiddellijk met scherp geschoten. Daar stierven onze landgenoten dagelijks bij tientallen. Eenige duizenden mannen verbleven daar onder de meest ellendige omstandigheden in deze vreeselijke wintertijd. Gedurende de maanden November-Januari moesten deze arme kerels zoo goed als in de open lucht verblijven, zonder behoorlijk dak, kleeding of voedsel, wel ontvingen zij ruimschoots slagen en mishandelingen.

Toevallig benaderden in deze dagen bijna op het zelfde tijdstip twee groepen flinke Roode Kruismannen dit kamp om tot hun ontsteltenis deze ten hemel schreiende toestand waar te nemen. Clandestien leeghalen was onmogelijk, alhoewel er flinke kerels waren, die dit onmiddellijk wilden ondernemen. Alleen een officiele klacht en eisch tot onmiddellijke ontruiming zou voor de velen nog redding kunnen brengen. Het Roode Kruis kon in dit geval alleen helpen, alhoewel voor vele mannen deze redding te laat zou komen. Contact met hoogere Duitsche instanties moest worden opgevat en werd opgevat, daarbij gelukkig buitengewoon ondersteund door den toenmaligen provinciaal-commissaris. De Weermacht was juist om bemiddeling aangezocht, doch kon of wenschte hier niets  aan te doen, omdat dit niet tot hun terrein behoorde, doch tot dat van de partij.

De provinciaal-commissaris bracht contact tot stand met de Beauftragte voor Gelderland, welke begon met tegenspreking en ontkenning, daarna met de eisch om de namen van hen, die deze toestand hadden waargenomen, te noemen, hetgeen werd geweigerd, daarna zwart op wit formuleering van de klachten eischte, om dit formeel in Duitschland te kunnen behandelen.

Het protest.  De aanklacht.

Het Roode Kruis was in verband met de affaire Piek ondergedoken, doch is toen formeel namens het Internationale- en Nederlandsche Roode Kruis een aanklacht opgesteld, geschreven in de Nederlandsche taal, hetgeen door den schrijver gemotiveerd werd met het feit, dat hij een dergelijke belangrijk geschrift niet in het Duitsch kon vertalen, zonder het risico te loopen, dat een of  ander woord voor tweeerlei  uitleg vatbaar zou zijn. Dit was op een wintersche morgen in Januari 1945.

Daarop zijn beiden, de Beauftragte van Gelderland en de provinciaal-commissaris, in een open auto bij helder vliegweer naar Rees vertrokken en bleven in Holland kloppende harten achter, hopend dat de poging tot hulpverlening succes zou hebben. Den daarop volgenden nacht bij hun terugkeer uit Rees brachten zij het verlossende woord, dat het aan het Nederlandsche Roode Kruis zou worden toegestaan de ernstige zieken af te voeren. De provinciaal-commissaris deed hierbij de mededeeling, dat de Beauftragte tegen de zin van de knapen in Duitschland zijn wil had kunnen doorzetten, blijkbaar omdat hij met een van de beruchte nazi’s Kentrath of Rohrig nog een appeltje had te schillen.

De provinciaal-commissaris voegde eraan toe , vooral uiterst voorzichtig te zijn, omdat de Herren in Duitschland zeer verbitterd waren. Genoemde commissaris had daarom de N.S.B. burgemeester van Gendringen als contactman, vertrouwensman of beter gezegd als bliksemafleider aangesteld. Gezegd moet worden, dat deze niets heeft nagelaten wat tot het afvoeren van de menschen uit het kamp Rees kon dienen.

De tocht naar Rees .

Het was den volgenden dag helder vries- en vliegweer en de bontgenoten patrouilleerden geregeld door de lucht. De beschikking was alleen over een tot ambulancewagen omgebouwde vrachtauto, van waaruit geen zicht was en daarom het raadzaam gevonden de eerste tocht niet voor ’s avonds te aanvaarden. In Gendringen werd de beschikking gekregen over een personenwagen en zoo werd van daaruit deze tocht door een klein aantal harde kerels ondernomen, hard geworden door alle ellende die zij reeds hadden gezien, hard geworden tegen de drijvers, die deze verschrikkelijke ellende over ons land en landgenoten hadden gebracht. Zij wisten nog niet wat hen te wachten stond, dit moesten zij afwachten en rustig onder oogen zien.

Om c.a. 6 uur trok een klein bemande Roode Kruiscolonne over de grens, een tot ambulancewagen omgebouwde vrachtauto en een personenwagen. De douane aan de Duitsche kant was gewillig bij het hooren van de naam Roode Kruis en het vertoonen van de volmacht. Onder het gebrom van eskaders bommenwerpers werd, zonder licht, naar Anholt en daarna naar Rees gereden. Geen van allen wist heg nog steg en zoo moest in het toen nog bestaande, doch vrijwel uitgestorven Rees, de verblijfplaats van de partijbonzen worden opgescharreld. Op vele deuren en vensterluiken werd geklopt of alarm gemaakt, vaak werd opengedaan, nog vaker niet. Na heen en weer vragen, na informeeren en nog eens informeeren werd tenslotte een adres gevonden, waar werd medegedeeld,dat de verantwoordelijke Herren dien avond niet in Rees aanwezig waren, doch naar een Feest in een andere stad.

Besloten werd naar huis terug te keeren, de volgende ochtend de tocht opnieuw te ondernemen en onder elkander werd afgesproken: Vliegweer of geen vliegweer, wij starten. Onverrichtezake werd dus de terugtocht naar Gendringen ondernomen; op de vraag van de Zollbeambte of succes was bereikt, moest ontkennend worden geantwoord.

Het was intusschen vrij laat in de nacht geworden en daarom werd besloten in Gendringen te overnachten en dankzij de niet genoeg te prijzen P.G.E.M. monteurs konden via hun telefoonleiding de meeste vrouwen thuis gerust gesteld worden, de rapporten konden in ontvangst worden genomen, nieuwe instructies konden worden gegeven, gelukkig het verzorgingsapparaat werkte door.

In Harreveld en in Doetinchem werden maatregelen genomen om de eerste slachtoffers op te nemen. De hotelhouder stookte in de keuken de kachel met een paar flinke blokken gloeiend op en o, groote toovenaar, wat werd U van harte bedankt toen een paar flesschen wijn te voorschijn werden gehaald, en daaronder een warm dak werd opnieuw, doch nu nog veel schrijnender aangevoeld, hoe ellendig het onze mannen daar moesten hebben, grootendeels zoo goed als in de open lucht.

Een trieste collone.

De volgende morgen werd tijdig gestart, het was koud, het had heel licht gesneeuwd, hier en daar onderweg viel nog sneeuw. Op eenige afstand van Rees werden in de ijle morgenlucht in de verte twee groote, donkere groepen waargenomen; het deed denken aan de afbeeldingen van de terugtocht van Napoleon uit Rusland. Naderbijkomend bleken het menschen te zijn, onze landgenooten, bewaakt door S.S en S.A, het geweer geschouderd. Toen de wagens met Hollandsche nummers stopten, hield de geheel groep opeens halt. Mannen in lompen en vodden, meestal zonder schoenen of klompen, de voeten veel met lappen omwonden, drie aan drie, drie aan drie, drie aan drie. De twee buitenste, meestal nog in staat om te loopen of te strompelen, de middelste man een arm geslagen om de schouders van zijn aan de buitenkant loopende makkers.

De meesten hadden een schop met een touwtje om de hals gebonden.

Waar gaan jullie naar toe jongens?

Wij gaan spitten!

Spitten?

Maar jullie kunnen bijkans niet rechtop staan! Wij dachten dat jullie op ziekentransport waren.

Tegelijkertijd werd van alle kanten gevraagd om brood en of zij niet meegenomen konden worden naar Nederland. Van achteren werd intusschen reeds geschreeuwd: “Vorwarts !”

De tweede groep was niet minder erg, doch kreeg geen gelegenheid stil te staan. Als dit nu de gezonden waren; “Mon Dieu”, hoe moesten de zieken er dan wel aan toe zijn? Het is te begrijpen, dat de tanden nog harder op elkaar gezet moesten worden.

Het begin .

Bij aankomst in Rees waren er zware bommenwerpers boven de stad en loeiden van alle kanten de sirenes. In een der groote schoolgebouwen zouden de Herren te vinden zijn en daar was er dan ook een in- en uitgaan door vele deuren van hooge partijpieten. Het was opmerkelijk, dat zij niet in de schuilkelders waren gegaan, terwijl het er buiten in de luchtlustig toe ging.

Na wachten, wachten en nog eens wachten, in een koude gang, verscheen eindelijk een groote, zware Duitscher, Rohrig, die met een groote sigaar in de mond, hoonend de vraag stelde, of dit nu de heeren van het Rote Kreuz waren. Na een lange toespraak werd het gesprek voortgezet op het Raadhuis, waar de aanklacht spottend werd besproken.

“Het eten niet goed? Proef het zelf !”

Omdat het bezoek den vorigen dag reeds was verwacht, hadden de mannen in het kamp zich al verwonderd, dat het eten veel beter was als anders. Op een tafel lagen een tien- tot vijftiental Totenmeldungen. Het bovenste formulier betrof een jongen van 16 jaar. Onverschillig werden deze formulieren opgenomen en terzijde gelegd.

Een der klachten; het niet begraven in kisten.

Dan moet ge ons maar hout sturen.

Niet voldoende stroo?

Dan stuurt ge ons maar stroo uit Holland.

Niet voldoende dekking?

Dan moet ge maar zorgen, dat er dekens komen.

Zwarthandelaren, leeglopers, luiwammessen, waren het allemaal, te beroerd om te werken, konden het goede eten niet verdragen.

De klacht, dat de stervenden de laatste vrijwillige hulp van den Pastoor uit Rees, eerst toegestaan, later ontzegd was, werd met een handgebaar afgedaan.

Toch stug vasthouden, niet laten afwimpelen, de jongens moesten eruit!

Een blik in de ziekenloods

Voorgesteld werd, om nu maar eens in het kamp te gaan kijken, en onder geleide van “Röhrig” werd de tocht ondernomen, eerst naar de ziekenloods. Buiten stond een lange rij wachtenden, zieken en gewonden, even haveloos, smerig en uitgeput als de groepen die ‘s morgens op de weg waren gezien, bevend van de koude, zonder behoorlijke kleeding. Binnen in een klein vertrekje, waar het heel erg stonk, werden de mannen verbonden door twee jonge doktoren of assistenten, kennelijk oorlogsinvaliden. Deze werden bijgestaan door twee Duitsche zusters. Gezegd moet worden, dat deze met het gebrekkige verbandmateriaal deden wat zij konden. Op de vraag van een der zusters, of de heeren van het Roode Kruis waren, hetgeen bevestigend werd beantwoord, slaakte zij zachtjes de verzuchting; Goddank, was U maar een veertien dagen eerder gekomen. Toen het echter later in de middag tot een heftige woordenwisseling kwam met de kamparts, de grootste bruut van het hele stel, schetterden de zusters even hard mee; blijkbaar “Befehl ist Befehl”. Hoonend werd door Rohrig de vraag gesteld, of de mannen niet goed verzorgd werden? Verdere toegang tot de ziekenloods werd niet gegeven; daarna ging de tocht verder naar het kamp zelf. Ook daar werd geen toegang verleend en werden de onderhandelingen aan de ingang voortgezet, nu in het bijzijn van den kampcommandant, en werd opnieuw naar voren gebracht, dat het Roode Kruis de brutaliteit had zich in hun aangelegenheden te mengen, terwijl de mannen toch zoo goed verzorgd werden. Wat daar het onderdak werd genoemd, waren open steenloodsen, hier en daar wat afgedekt, waar wind, regen en sneeuw doorheen waaiden.

Een oplossing tot afvoer was eerst niet te vinden, omdat de eisch werd gesteld, dat de zieken alleen ter verpleging mochten worden meegenomen, indien zij onder controle kwamen te staan van een Duitsche arts, en bij herstel weer naar het kamp zouden moeten terugkeeren. Zij zouden dan ook geen definitief afkeuringsbewijs ontvangen en dit was niet de gewoonte van de Achterhoekse vrouwen en mannen van het Roode Kruis, want wat deze eenmaal in hun handen of beter gezegd in hun armen hadden, lieten zij niet meer los, dat was zoo stilzwijgende afspraak. Wel zieken verzorgen en verplegen, doch niet in dienst van de Duitschers. Het was moeilijk. Kort overleg werd gepleegd, doch toen de aanwezige doktoren verklaarden: Blijven deze menschen hier, dan zijn zij verloren, toen weerklonk het antwoord: Accoord. Wij zullen de menschen  meenemen. Doch tegelijkertijd de gedachte: Terugkrijgen doet ge ze geen van allen. Velen, omdat zij  niet meer zouden kunnen terugkeeren, aangezien zij niet meer te redden waren; anderen, omdat de Duitschers daartoe geen gelegenheid gegeven zouden worden.

De afvoer.

Nu zou dan eindelijk de hoop vervuld worden en begonnen kunnen worden met het afvoeren van de eerste ernstige zieken. De kampdokter zou de ernstige patienten aanwijzen en deze zouden op transport worden gesteld naar Nederland. Hierna werd nu weer de tocht ondernomen naar de ziekenloods, terwijl Rohrig in het kamp achterbleef.

Nu kwam echter weer een nieuwe belemmering. Bij het vertrek uit het kamp naar de ziekenloods stapte een S.A man op de treeplank van de wagen. Bij aankomst aan de loods stapte hij af en versperde een ieder de toegang. Nu opnieuw de tanden harder op elkaar en niet toegeven, want het leek erop, dat de hooge instanties z.g. toestemming hadden gegeven, wat de lagere nu weer zouden ophouden. Het werd een gechicaneer zonder einde.

Toch reden tenslotte acht zware zieken in de omgebouwde vrachtwagen, zes op kribben boven elkaar, drie aan drie, twee op dik stroo uitgelegd, onder toezicht van medici het Vaderland tegemoet. Daar aangekomen werd de ontstellenden tijding vernomen, dat een der flinkste mannen, een dergenen, die altijd op de bres stond om zijn lijdende medemenschen te helpen, in zijn volle werk voor deze lijdende menschheid gevallen was.

Diezelfde avond werd een nieuwe tocht ondernomen, doch thans de colonne uitgebreid met een groote trailer, waarvan de bodem dik met stroo was belegd. Het was gelukkig wat gaan sneeuwen, zoodat de bedrijvigheid in de lucht was opgehouden. Na eerst eenige ernstige gewonden uit een ziekenhuis in Rees te hebben afgehaald, ging daarna de tocht weer naar de ziekenloods in Empel. Opnieuw werd de toegang geweigerd. Terwijl echter eenigen aan het onderhandelen waren, wisten anderen er toch binnen te dringen.

De toestand was onbeschrijfelijk. Een vuile stinkende loods , waarin enkele vertrekken waren afgeschoten. Er waren een groot aantal jongens en mannen op de meest wanordelijke manier door elkander gelegd, volkomen vervuild door hun eigen uitwerpselen als gevolg van dysenterie. De meesten waren bijna niet gekleed. Dikwijls was het niet mogelijk, tijdig te bemerken, wanneer een patient gestorven was. Op tafels en banken hingen of lagen dezelfde ernstige patienten, omdat er op de grond geen plaats meer was. Dat waren de Hollandsche mannen en jongens, die voor eenige maanden waren opgepakt, en nu reeds tot zulke wrakken waren geworden. Meenemen deze stakkers, zooveel als maar mogelijk was !

Er was een man aangesteld, die nu eens niet in uniform liep, en deze had blijkbaar de opdracht, om nauwkeurig aanteekening te houden, welke personen afgevoerd werden. Toen de wagen bijna vol was, ontstond er een meeningsverschil, want deze man had een patient meer geteld. Hij stond er op, dat de wagen weer zou worden uitgeladen. Hij had niet de moed zich tusschen de patienten in de wagen te begeven. Wat het uitladen betrof, kreeg hij geen kans… en diep in de avond vertrok dan het eerste groote transport.

Zoo nam in Januari 1945 de afvoer van honderden en nog eens honderden ernstige zieken en gewonden uit het beruchte kamp Rees een aanvang.

Hoe was de ontvangst?

Een der eerste transporten kwam in de nacht in een tot noodziekenhuis ingerichte school aan. De turnzaal was ingericht tot opnamezaal, waar de patienten eerst op stroo werden gelegd om tot rust te komen, na de afmattende reis, welke zij achter de rug hadden. Zij waren allen zoodanig vervuild en verluisd, dat opname in bed eerst kon geschiedden nadat grondige reiniging en ontluizing had plaats gevonden. Luizen! Kleerluizen! En daarbij geen ontluizingsinrichting, geen poeder, niets. Alleen was men in het bezit gesteld van een teekening van een kleine ontluizingskast, waarna al spoedig werd gebouwd. Verdere proeven werden genomen, snel volgden naar eigen vinding verbeterde ovens. In- en bij fabrieken werden proeven genomen en noodinstallaties gebouwd.

Dit binnendragen en uitleggen op stroo was tragisch om te zien; het was hartroerend om te zien; hoe de mannen zich aan hun helpers en helpsters vastklemden, blijkbaar bevreesd, dat het geen werkelijkheid zou blijken te zijn. Geestelijke hulp was aanwezig, opbeurende en troostende woorden werden toegesproken, vaak de laatste woorden. Doktoren en verpleegsters waren tot helpen aanwezig, dit alles was de mannen te machtig en vroegen  zij ontroerd naar vrouw, kinderen of familie.Onmiddellijk werden daarna maatregelen getroffen voor uitzending van geestelijke verzorging en alhoewel de Duitschers hierover zeer onaangenaam gestemd waren, hebben onze wakkere predikanten en kapelaans niettegenstaande alle tegenwerking dag aan dag volgehouden en doorgezet. Zij hebben geen gevaar ontzien om in het kamp en in de ziekenloods de hulp en bijstand te verleenen, die noodig was.

Het afvoeren ging, dankzij het energieke optreden van onzen fermen dokter uit Gendringen, regelmatig door, krachtig bijgestaan door predikant en geestelijken, die zelf ook alle moeite deden om patienten weg te krijgen. De toestand onder de mannen verslechterde met de dag, op het laatst waren het allemaal ernstige zieken geworden.

Bij het groote aantal zieken en gewonden, wat reeds verzorgd en verpleegd moest worden, daarbij vooral de ouden van dagen niet te vergeten, kwamen nu nog deze honderden en honderden hopeloos zieke menschen uit Rees.

En met hen de groote plaag luizen, luizen en nog eens luizen!

Noodziekenhuizen moesten er komen.

Zevenaar had ernstig van het artillerievuur te lijden en moest evacueren, dit werd met medewerking van den provinciaal-commissaris opgeschort. Iedere keer opnieuw kwam de eisch van de Duitschers: Zevenaar zou en moest ontruimd worden. Op het laatst zelfs binnen acht uur Restlos leeg. Toch werd het tegengehouden. Wel gingen enkele families uit voorzorg vrijwillig, doch Zevenaar bleef.

Het werd verstandig gevonden om zieken en gebrekkigen naar een veiliger oord te brengen, want het Sanatorium was reeds ernstig beschadigd. De patienten uit het Sanatorium, alsmede de gebrekkigen, werden op karren en wagens geladen, goed in dekens gepakt, in Doetinchem overgeladen in de tram en verder vervoerd naar Harreveld, waar ook de T.B. patienten uit het Sanatorium uit Gennep moesten worden ondergebracht.

In Harreveld werden in het met veel moeite uit de handen van de Duitschers losgekregen klooster, vaak meer dan 600 patienten verpleegd; een staf van doktoren zorgde voor deskundige hulp. De aanvoer van zieken en gewonden werd echter zoo groot, dat de gewone ziekenhuizen in Harreveld al spoedig geen enkele patient meer konden opnemen. Er moesten meer opname mogelijkheden geschapen worden, terwijl steeds meer vluchtelingen den Achterhoek binnentrokken, welke eveneens onderdak moesten hebben.

Noodziekenhuizen, iedere dag dezelfde vraag.

Doch waarmede deze Noodziekenhuizen in te richten? Er was niets en er kwam niets. Kon Harreveld blijkbaar nog gedeeltelijk terugvallen op Roode Kruis voorraden, bij de inrichting van de andere huizen, was hiertoe geen mogelijkheid. In de eene plaats na de andere verrezen meer of minder groote Noodziekenhuizen: Didam, Doesburg, Doetinchem, Eibergen, Gendringen, Groenlo, ‘s-Heerenberg, Hengelo, Hummelo, Lichtenvoorde, Ruurlo, Silvolde, Terborg, Varsseveld, Wehl, Zutphen.

Er heerschte groot gebrek niet alleen aan personeel, doch ook aan alle mogelijke middelen. Uit die dagen dateert het gezegde: Men bouwt een noodziekenhuis door de patienten op de drempel van een gebouw te leggen, het Noodziekenhuis komt dan vanzelf.

Toch slaagden we erin allen op te nemen, allen werden onderdak gebracht, alhoewel veel in de aanvang de inrichting primitief was. Is het voor te stellen, nu in deze tijd een zaal met b.v. 80 ernstige patienten, bevroren voeten en andere ledematen, waarvan amputatie vaak moest plaats hebben, dysenterie, geen behoorlijke kleeding en dekking, uitgehongerd en vermagerd. Te weinig verbandlinnen en medicamenten; in een andere zaal nog eens een 50 van dezelfde slachtoffers.

Ter verpleging vier tot vijf zusters met eenige hulpjes en verder de barmhartige hulp van de paters en fraters uit het klooster, die allen aanpakten wat noodig was, al spoedig gekleed in overall als bescherming tegen de luizen, de roode Fez op het hoofd, de rozenkrans om den hals, en zoo deden zij het voor hun ongewone werk met veel liefde en toewijding en kon de geneesheer binnen enkele weken, dankzij alle mogelijke hulp, de meeste patiënten in bedden en kribben laten verplegen, al was het dan nog veelal op stroo.

Dank de dappere doktersvrouw uit Silvolde die binnen korte tijd in het St Clara-klooster met de zusters het mooiste en het menschelijkste Noodziekenhuis inrichtte, dag en nacht in touwwas en heel dikwijls na een vermoeiende dag des nachts nog bij ernstige patienten bleef waken.

Oost-Gelderland was wel het toneel van veel ruw geweld en ellende, doch gaf ook veel liefde en barmhartigheid te aanschouwen, naast durf en doorzettingsvermogen.

Ondanks alle gevaar doorgewerkt .

Na September 1944 op de wegen vluchtelingen, vluchtende troepen, plunderend en stelend; zaken en bedrijven bezet door de Weermacht, met de bedoeling voorraden, machines en inrichtingen weg te transporteeren, groot vervoer van wapentuig over de wegen voor de aanval op Nijmegen en de Betuwe; overal verdekt opgesteld geschut en groepen van tanks, altijd zooveel mogelijk in de nabijheid van de bewoonde wereld, overal versterkingen, ten gevolge waarvan beschietingen en bombardementen, zoodat met het verder schrijden der dagen naar de overwinning van onze bondgenoten de wegen overdag en ook vaak des nachts niet meer veilig waren en daarbij altijd maar weer opnieuw vluchtelingen, welke van huis verdreven waren.

In iedere plaats van eenige beteekenis was een afdeling van het Roode Kruis, in ieder gehucht een post of hulppost.

Bij de affaire Piek moest het Roode Kruis onderduiken, dit geschiedde; de S.D. ging er zich mee bemoeien, steeds meer werd het verzorgingswerk bemoeilijkt, toch ging men door. Het Roode Kruis verdween en vaak werd alleen bij werk in Duitschland de Roode Kruisband weer omgelegd.

Zoo hielp in dezen harden oorlogswinter 1944-1945 het Nederlandse Roode Kruis in deze streek maanden aaneen, geheel op eigen initiatief en eigen krachten en middelen, duizenden en duizenden vluchtelingen. Door haar werden duizenden zieken, gebrekkigen en ouden van dagen verpleegd, daarvoor werd wat noodig was uit eigen gebied, door eigen menschen bijeengebracht. Velen van de patienten uit Rees moesten van andere kleeding worden voorzien, hetgeen een organisatie op zichzelf eischte, stoffen moesten ervoor worden beschikbaar gesteld, dit geschiedde op ruime wijze. Met de grootste voortvarendheid en liefde werden daarvan kleedingstukken vervaardigd; groote hoeveelheden kleedingstukken werden ingezameld en die geholpen moesten worden, werden zoo goed mogelijk geholpen.

Typhus brak uit, onderdak werd ingericht in Harreveld; postverbinding ontbrak, een goed georganiseerde koeriersdienst werd aangesteld, met aansluiting in alle richtingen. Zelfs bij het meest slechte weer trokken de wakkere jongens erop uit, zich bewust van het feit, dat door tijdig overbrengen van de berichten het geheele verzorgingsapparaat goed kon functioneeren.

Daarbij de reeds eerder genoemde menschen van de P.G.E.M., die dag en nacht gereed stonden en zelfs bij zwaar artillerievuur toch nog de telefonische verbinding in tact hielden. Hoe dikwijls moest een gesprek onderbroken worden om dekking te zoeken voor een zware beschieting en toch waren zij een oogenblik later weer op hun post.

Duizenden uitgeputte etenhalers uit het Westen kwamen naar het Oosten. Velen waren vermoeid en verzwakt en moesten verpleegd en verzorgd worden, alvorens zij de terugreis konden aanvaarden.

Zoo streed en arbeidde het Roode Kruis van den Gelderschen Achterhoek.

Slechts momentopnamen van dit uitgebreide werk werden in dit rapport vermeld, want elke dag , ja elk uur, vroeg van allen 100 % naastenliefde en doorzettingsvermogen.

Dit alles geschiedde met groote eensgezindheid en saamhorigheid.

Tot zegen der lijdende menschheid.

Laag Keppel, Januari 1948.

Het Nederlandsche Roode Kruis,

Onderafdeling Geld. Achterhoek,

G.J. Oorlog.

(handtekening)

Bron: Nederlands Rode Kruis Centraal Archief LB NRK, Archiefblok 1945-1985.