Apeldoorn, 26-01-2019.

Interview van de heer Jacob Regts, geboren op 10-08-1927 te Apeldoorn.

J. Regts, foto Rump.

J. Regts, foto Rump.

 

 

 

 

 

Graag wil ik u een en ander vertellen over het einde van het jaar 1944 en het begin van 1945.

In 1944 woonde ik samen met de rest van ons gezin aan de Fluitersweg 20 in Wenum Wiesel. De Fluitersweg is een zijstraat van de Oude Zwolseweg en die ligt niet zover van de Zwolseweg af.

Fluitersweg

Ik woonde daar met mijn vader en moeder en mijn broers en zusters.

Mijn vader was Harmen Regts, hij is geboren in Aengwirden op 04-09-1890 en mijn moeder was Geertje Regts-Mulder, zij is geboren in Apeldoorn op 23-05-1896.

Aengwirden bestaat niet meer. Deze plaats is opgeslokt door de nieuwe gemeente Heerenveen.

Mijn ouders hadden drie dochters en vier zonen. Ik had dus drie zusters en drie broers. Te weten Grietje (geboren op 29-10-1921), Gradus (geboren op 04-08-1924), Gerard Berend (geboren op 23-05-1929), Herman (geboren op 09-07-1930), Geertje (geboren op 27-01-1932) en Gerharda Maria (geboren op 17-03-1935).

 

Op 02 oktober 1944 vond de eerste grote razzia in Apeldoorn plaats. Wenum Wiesel heeft daar zijdelings mee te maken gehad. Ik kan mij nog herinneren dat ik op die dag bezig was met het verzamelen van hout in het bos aan de Oude Zwolseweg. Ik zag toen dat in onze buurtschap enkele Duitsers op motoren rondreden.  Ik zag dat ze de wapens in aanslag hadden. De razzia was vanuit het centrum van Apeldoorn opgezet. De Duitsers hadden toen enkele verzetsmensen doodschoten en deze werden zoals gezegd langs de weg gelegd. Waaronder de Badhuisweg, de Arnhemseweg en de Deventerstraat.

Ik weet ook nog dat op 02 oktober in de ochtend, bij café A. Veenendaal aan de Zwolseweg 290, een groepje mannen uit onze buurt stonden.

foto Makelaar Rodenburg

Zwolseweg 290, foto Makelaar Rodenburg

Ze waren aan de praat met enkele Duitsers.  In dat groepje bevonden zich o.a. de gebroeders van Zelst van de Zwolseweg 322. Die hadden een smederij. Ik zag dat Jan van Zelst ineens ging drossen. Hij vluchtte en liep dwars door enkele struiken. Ik zag dat twee Duitsers lopend achter hem aangingen. Ik stond op dat moment op de Oude Zwolseweg. Ik had daarbij zowel zicht op de Zwolseweg als op de Fluitersweg. Ik zag dat Jan van Zelst in de richting van ons huis liep. Ik zag dat mijn moeder die op dat moment voor onze woning stond, naar hem gebaarde. Ze gaf aan dat Jan zich bij ons kon verstoppen. Maar Jan liep door. De achtervolgende Duitsers konden Jan niet bijhouden en werden boos. Ik zag dat hierna een motorrijder met daar achterop nog een Duitser de achtervolging ging inzetten. De man die achterop zat ging staan en had een geweer in de aanslag. Maar Jan liep verder door de weilanden en de struiken e.d. Ze konden daar met de motor niet komen en kregen hem dus niet te pakken en ze verloren hem uit het oog. Terwijl de Duitsers achter Jan aan zaten liepen de anderen snel naar hun huis. Ik ben toen ook maar naar huis gegaan. We waren bang voor represailles.

Volgens mij zijn er op 02 oktober 1944 geen mannen opgepakt door de Duitsers. Maar zeker weten doe ik het niet.

 

Op 02-12-1944 werd de tweede razzia gehouden en die begon in Wenum Wiesel.

Op die ochtend kregen we heel vroeg een bevel in de brievenbus. Het was toen nog donker. Ik denk dat het tegen een uur of 7 was.  Ik weet nog dat mijn vader dit bevel doorlas en het voor ging lezen aan ons.  Op het bevel stond dat alle mannen tussen de 17 en volgens mij 40 jaar zich moesten aanmelden voor de arbeidsinzet.  Het getal 40 was met een potlood vervangen voor 56. Hetzelfde gold voor het getal 17. Deze was doorgehaald en erboven stond 16.

GEEN CAPTION

GEEN CAPTION

We moesten ons opstellen voor onze eigen woning. We moesten zelf enkele zaken meenemen, zoals warme kleding, een pannetje, bestek, een beker en boterhammen.  De Duitsers zouden elke woning gaan controleren. Als je van plan was om te vluchten zouden ze op je gaan schieten.

In ons huis waren er drie personen die aan leeftijdsgrens van de oproep voldeden. Namelijk, mijn vader, mijn broer Gradus en ikzelf. Vader was van september 1890, Gradus was van augustus 1924 en ik ben van augustus 1927. We waren toen dus respectievelijk 54, 20 en 17 jaar oud.

We overlegden wat we moesten doen. Gelet op de rest van ons gezin, besloot mijn vader om hen niet in gevaar te brengen. Hij gaf aan mijn moeder aan dat we ons gingen melden. We moesten ons maar gaan voorbereiden.

Korte tijd later kwamen de Duitsers door onze straat en bij ons huis aan. Ik denk dat dat tegen een uur of 8 was. Het kan ook half acht geweest zijn. We werden gedwongen om zowel de voordeur als de achterdeur te openen. Deze deuren moesten we openlaten. Zowel bij de voordeur als bij de achterdeur stond een Duitser met een geweer in de hand. Twee of drie Duitsers, het precieze aantal weet ik niet meer, liepen vervolgens door ons huis. Ze waren op zoek naar mannen van 16 tot 56 jaar oud.  Mijn vader en broer en ikzelf werden door een van die Duitsers aangesproken en wij moesten met hem mee. Tegen half negen liepen wij met twee Duitsers naast ons naar buiten en we moesten voor ons huis op de weg gaan staan.

Ik zag toen dat daar al meerdere buurtgenoten stonden. De Duitsers hadden iedere man of jongen die ouder was dan 16 jaar in onze straat opgepakt. Er waren al diverse groepjes gevormd. Daaromheen stonden Duitsers met geweren.

In Wenum gingen we vaak met elkaar om, dus we kenden elkaar goed. We zaten allemaal in hetzelfde schuitje. Ik herkende meteen enkele buurtgenoten.

Ik zag dat er ook twee politiemannen waren opgepakt. Die woonden toen ook in de Fluitersweg. Ik weet nog dat een van hen Toevank was, die woonde toen aan de Fluitersweg 2. Die andere agent woonde ergens midden in de Fluitersweg, maar zijn naam en het huisnummer weet ik niet meer.  Ik herkende ook M. Landolt van de Fluitersweg 24.

Uiteindelijk werd er een grote groep gevormd.

Onder bewaking liepen we van de Fluitersweg naar de Oude Zwolseweg en vandaaruit naar de Zwolseweg. We stopten bij café van Eck aan de Zwolseweg.

 

cafe van Neck

cafe van Neck

Daar moesten we wachten op de groep die vanaf de Plantageweg aan kwam lopen.  In die groep zaten o.a. de jongens van Meeboer van de Plantageweg en de heer Tijssen uit de Schupperijweg en Pol van de Houten Torenweg en Johan en Teunis van Essen uit de Schupperijweg.

Toen we tegen een uur of 9 compleet waren moesten we verder. Ik denk dat er zo’n 40 mannen uit Wenum zijn opgepakt. We liepen van de Zwolseweg naar de Loolaan, naar de Canadalaan, de Regentesselaan in en we eindigden op de Markt. Tegen een uur of elf kwamen wij daaraan.

De Markt was afgezet met Duitsers. Het hele plein stond vol met mannen en jongens van mijn leeftijd. De Duitsers hadden een agressieve houding.

Apeldoorn Marktplein 1 Apeldoorn Marktplein 3

Op de kruispunten bij de Zwolseweg met de Loolaan, de Deventerstraat met de Stationsstraat en de Kerklaan met de Deventerstraat bevonden zich militaire posten.  Daar stonden de Duitsers met de mitrailleurs in aanslag.

Op de Stationsstraat stonden de Duitsers met hun mitrailleurs zelfs gericht op de mannen die op het Marktplein stonden. Toen wij dat zagen werden we behoorlijk geïntimideerd. Ik moet eerlijk zeggen dat ik best wel bang was. Ik was 17 jaar oud en klein van stuk. Ik was onder de indruk geraakt van die grote Duitsers en hun agressieve houding.

Zoals gezegd stond de hele Markt vol met mannen. Daarom heen stonden geüniformeerde Duitsers. Die hadden allemaal een geweer bij zich. Ontsnappen leek mij onmogelijk.  Ik heb gezien dat vele moeders en vrouwen langs kwamen en keken wat er met hun zonen en mannen ging gebeuren. We stonden daar, maar we wisten niet wat ons te wachten stond. We wisten niet waar we heen zouden gaan.  Ik heb ook gezien dat deze vrouwen, moeders, brood afgaven aan hun zonen of mannen. Ze konden de Markt niet op, dus werd het eten afgegeven aan de rand van de Markt.

Tegen een uur of twee in de middag werden vele mannen van de Markt onder begeleiding van Duitse militairen afgevoerd naar de school op de hoek van de Stationsstraat en de Kanaalstraat en daar ondergebracht. Dat was school nummer 12. Mijn broer en vader en ikzelf en vele andere uit Wenum zaten hierbij.

 

School 12

School 12

Ik kan me nog goed herinneren dat achter onze groep een Duitse militaire auto reed. Naast onze groep liepen Duitsers met geweren. We werden gestald op het schoolplein. Rondom het plein zat een hekwerk. Volgens mij is de gehele groep uit Wenum Wiesel op dit schoolplein terecht gekomen. We zijn niet in de school zelf geweest.

Er stonden niet alleen mannen uit Wenum op het plein, maar ook mannen uit Zevenhuizen en andere buurtschappen.

Zoals ik al zei, ik was toen niet zo groot en daarom bleef ik dicht bij mijn broer en vader staan. Ook bij het schoolplein gedroegen de Duitsers zich agressief. Ze snauwden en ze hadden ook hier hun geweren in aanslag.

Tegen de avond, de schemer was net voorbij, werd een gedeelte van de groep uit Wenum Wiesel afgevoerd naar het NS-station.  Er zijn toen volgens mij twee grote groepen afgevoerd. Ik zat in de eerste groep.  De tweede groep werd later in de avond naar het station afgevoerd.

Onze groep, waarin o.a. ikzelf en mijn broer en mijn vader zaten, zijn tegen een uur of 5 in de namiddag afgevoerd.  Het was toen al donker. De rest die in Wenum was opgepakt werden ongeveer een uur later afgevoerd naar het Station.

Toen onze groep werd afgevoerd reed een Duitse militaire auto achter ons. De koplampen schenen volop. Daardoor kon men ons goed in de gaten houden. Naast, voor en achter de groep liepen Duitse militairen.  Ook reden er Duitsers op fietsen naast ons.

Ik heb met Tijssen op het schoolplein nog kort een gesprek gehad. Hij sprak daarna met buurtgenoten. We vroegen ons af waar we heen zouden gaan.

 

NS station

NS station

Toen wij bij het NS-station aankwamen zag ik, dat een grote zwarte locomotief klaar stond.  Daarachter zaten een stuk of zes personencoupes.  Volgens mij zaten er achter die personencoupes ook nog een aantal veewagens gekoppeld. Ik kwam met o.a. mijn vader en broer in de eerste coupé terecht. Dat was dus de eerste coupé direct achter de locomotief.  Een personencoupe bestond uit een gangpad en drie of vier compartimenten.  In elke compartiment konden normaliter zo’n man of 10. Nu zaten we er met zo’n 30 tot 40 man in een compartiment. Ik was de kleinste van het stel. Enkelen zaten, maar de meesten moesten staan. Ik zat op de grond op mijn hurken. Meer ruimte was er niet. Ik nam er genoegen mee dat ik op mijn hurken moest zitten, want ik was pas 17 en in mijn tijd had je toen niet zoveel te zeggen. Je moest in mijn jeugd luisteren naar de volwassenen. Je deed wat je opgedragen werd.

Ik hoorde Tijssen tegen een buurtgenoot zeggen, dat hij zich afvroeg wanneer we terug naar Apeldoorn zouden gaan en hoe we dan terugkwamen.  Hij hoopte dat hij niet zolang van huis zou zijn.

Apeldoorn, station 25-8-1934 (foto J.J.B. Vellekoop).

Nadat ze iedereen in de trein hadden gezet, het zij met of zonder geweld, gingen we op weg in de richting van Deventer.  Tijdens onze reis kwamen er vaak vliegtuigen over de trein vliegen. We moesten dan ook vaak stoppen. De trein en de coupes werden bewaakt door Duitse militairen. De deuren zaten op slot. We konden geen kant op. Uiteindelijk gingen we de IJssel over. We reden richting Enschede en bij het station Hengelo Gelderland stonden we weer stil. Ik zag dat daar diverse kapotgeschoten locs stil stonden. Ik voelde me toen niet meer op mijn gemak. Want als deze locs kapot waren geschoten dan zou die van ons ook aangevallen kunnen worden. Onze trein werd o.a. bewaakt door Kriegsmariniers. Ze droegen grijs – groene uniformen. Ze stonden op de treeplanken en tussen de wagons.

Bij Enschede stonden we ook weer stil. We gingen verder in de richting van Gronau. We gingen Duitsland dus in. Dat hadden we niet verwacht. Bij Glanerbrug net over de grens, stonden we weer stil.  We stopten onderweg niet alleen bij een station, maar ook vaak midden in een weiland. Dat was raar want daar waren we helemaal niet beschermd tegen luchtaanvallen.  Toen we in Duitsland bij een station stil stonden, liepen er daar vele Duitsers rond. Die zeiden niets. We vroegen aan hen waar we waren, maar ze negeerden ons gewoon. Sommigen keken ons zelf niet aan. Dat gaf mij het gevoel dat ze dachten dat wij minder waren dan hun.

 

We stopten ook bij het station Werth. Daar stonden we een paar minuten stil. Dat was op 03 december 1944 tegen een uur of 9.  Na korte tijd reden we weer. Maar nog geen vijftig of honderd meter verder stond de trein weer stil. Om ons heen bevonden zich weilanden en aan de rechterkant bevond zich een boerderij. Tussen de trein en die boerderij lagen Duitsers in schuttersputjes.

 

Station Werth

Station Werth

Ik hoorde kort nadat we stilstonden dat er een vliegtuig overkwam. Het was een JABO.  Deze jachtbommenwerper vloog laag over onze trein heen. Ik zag dat de Duitsers die in de schuttersputjes lagen, zenuwachtig werden. De helft richtte hun mitrailleur omhoog en de andere helft richtte hun mitrailleur op de trein.

We wilden zo snel mogelijk de trein uit. Maar dat lukt ons niet. Er werd zelfs op de trein geschoten door de Duitsers in de schuttersputjes.

De piloot van het vliegtuig was de boel aan het verkennen. Hij vloog weg. Ik denk dat het van bovenaf net leek alsof het een Duits militair transport was. Want zoals ik al heb gezegd werd de trein bewaakt door Duitse militairen. Zij stonden tussen de wagons en enkelen zaten op het dak van de eerste twee wagons. Er heerste op dat moment veel angst in de trein. We moesten maken dat we weg kwamen. Je bent gewoon kanonnenvoer op zo’n moment.

Kort nadat het eerste vliegtuig was verdwenen verscheen er een tweede vliegtuig. Deze begon meteen te schieten op de locomotief. De loc en onze coupe kreeg de volle laag.  Kort daarna volgde een derde vliegtuig. Ook deze schoot met alles wat die had. Het was toen een grote bende. Iedereen was in paniek geraakt. Niemand wist wat ze op dat moment deden of wat ze moesten doen.  Iedereen wilde de trein uit.

Uiteindelijk konden we de trein uit. Door de beschieting was de zijkant kapot en zaten de deuren niet meer op slot.

Zowel wij, als de Duitsers in de schuttersputjes, vluchtten. Iedereen zocht een veilig heenkomen. De meesten liepen naar de boerderij. Enkelen verscholen zich onder de trein.

 

Boerderij van de fam. Hubers

Boerderij van de fam. Hubers

locatie treinbeschieting

locatie treinbeschieting

Zoals gezegd zaten mijn vader, mijn broer en ik in de eerste coupé. Deze werd van bovenaf belaagd. Na de beschieting zaten er grote gaten in de zijkant, het dak en in de vloer.

In onze coupé zaten o.a. ook Slijkhuis, Pol, Tijssen uit de Schupperijweg en Veldhuis de schoenmaker van de Zwolseweg 159.

Veldhuis zat tegenover mij toen de beschieting begon.  Hij werd in zijn hoofd geraakt en overleed ter plekke.

In onze coupe vielen er zeker 4 dodelijke slachtoffers.

Ook raakten er minimaal 5 zwaargewond.  Waaronder mijn broer Gradus. Deze had een granaatsplinter in zijn rechterdijbeen. Die was afkomstig van een 20 mm granaat. Deze splinter was dwars door zijn tabaksdoos gegaan. Deze doos had hij in zijn rechterbroekzak. De wond zat op een nare plek. Hij kon moeilijk lopen.

Tijdens de beschieting van het tweede vliegtuig kroop ik naar de grond. Ik maakte me zo klein mogelijk. Na de beschieting van het derde vliegtuig ben ik uit de trein gesprongen. Er zat een groot gat in het dak en in de zijkant van onze coupe. Iedereen zocht een veilige plek.  Ik weet niet meer of ik gelijk met mijn vader en mijn broer uit onze wagon ben gesprongen. Ik zag ze voor me staan toen ik er uit was.

Gelukkig waren de Duitse militairen in de schuttersputjes ook op de vlucht geslagen, want anders hadden ze ons wellicht onder vuurgenomen. Ik ben net zoals zo velen aan de linkerkant uit de trein gesprongen. Degene die er rechts zijn uitgesprongen liepen allemaal naar de boerderij. Ik liep samen met o.a. mijn vader en mijn broer een weiland in.

Later werden alle gewonden, zowel de licht- als zwaargewonden naar de boerderij afgevoerd. Daar werden ze verpleegd en verzorgd.

Uiteindelijk kwam ik samen met mijn vader en broer en enkele anderen op een voor ons onbekende weg terecht. Mijn vader gaf aan mij aan, dat ik terug moest naar onze coupé. Hij had zijn pannetje, blikje en andere spullen vergeten mee te nemen.  Ik luisterde naar mijn vader en ik liep terug.

 

Deze wagon staat nog in Werth

Deze wagon staat nog in Werth

Toen ik bij onze coupe aankwam zag ik dat niet alleen Veldhuis dood was, maar dat ook Tijssen dodelijk geraakt was. Zijn hoofd was spierwit. Al het bloed was eruit. Zijn schedel was helemaal kapotgeschoten.  Ik moest meteen denken aan ons gesprek op het schoolplein en zijn verhaal met onze buurtgenoten in de trein. Hij vroeg zich toen af hoe en wanneer hij terug zou komen in Apeldoorn.

Ik zag ook dat er nog twee andere dode mannen in onze coupe lagen. Volgens zeggen was een ervan bakker Ploeg uit de Doggersbank.

Ik pakte snel onze spullen uit de coupe en ik liep meteen terug naar mijn vader. Om hem heen stonden zo’n 20 mannen. Verdwaasd liepen we vervolgens rond op straat. We wisten niet wat we moesten doen. Mijn broer gaf aan dat hij veel pijn had.

Ook de tweede coupe was volop geraakt. Ook daar waren mensen dodelijk getroffen.

Ik zag dat de boeren die bezig waren op het land, hun paarden achterlieten en naar ons toe kwamen lopen. Ze dreven ons op en we moesten bij elkaar blijven. We werden overgedragen aan enkele Duitse militairen.

De rest uit de trein stonden bij de boerderij die tegenover het station lag. Ook zij werden omringd door Duitsers.

Wij liepen onder begeleiding van enkele Duitsers in een andere richting dan de boerderij. Onderweg zag ik een bordje waarop stond dat we in de richting van Bocholt liepen.

We hebben enkele kilometers rondgelopen. Tegen een uur of 5 in de middag, moesten we ineens weer terug naar de plek waar de trein was beschoten.  Deze trein was nu nagenoeg leeg. De doden en de zwaargewonden zaten er niet meer in. Ik weet niet waar die zijn gebleven. Ik denk in de boerderij, maar zeker weten doe ik het niet.

Het was al donker toen we instapten. De trein had aan de zijkant een soort van lichtspoormunitie.

We werden overgebracht naar het grensdorp Elten. Deze was toen in handen van Duitsland. Voor de oorlog was het van Nederland.  In Elten stapten we uit de trein en we werden toen ondergebracht in een soort van wagenschuur of fabriekshal. Deze was ook kapotgeschoten.

Elten eltenhandwijzer

De bewaking bestond daar uit Volksturmers. Dat waren oude Duitse militairen. Ze droegen een jachtgeweer op hun rug.  Ook liepen er mensen van de Todt rond. Die droegen van die gele uniformen.

Die nacht bleven we in de schuur. De volgende ochtend tegen een uur of 10 kregen we nieuwe opdrachten. We zouden in de buurt graafwerkzaamheden moeten gaan verrichten. Mijn broer was daar niet toe in staat. Hij had heel veel last van zijn wond. Mijn vader sprak mijn broer en mij aan en gaf aan dat we weg moesten lopen. Enkele anderen vonden dat ook.  We besloten om meteen maar te gaan drossen. De bewaking bestond uit mensen van de TODT en die waren er niet berekend op zo’n grote groep. Er waren maar een paar Duitsers die de boel moesten bewaken. Het was nu of nooit.

We zijn toen als het ware binnendoor in de richting van Hummelo gelopen. Van Elten gingen we naar Beek en dan door naar Kilder, Wehl tot aan Hummelo. En vandaaruit in de richting van Hengelo Gelderland.

Onderweg kwamen we mensen tegen die bezig waren met het graven van tankvallen, loopgraven en schuttersputjes.  Op een gegeven moment scheiden mijn vader, mijn broer en ikzelf ons af van de groep. Wij besloten om naar Hengelo te lopen en vandaaruit wilden we naar Zutphen.

Toen we zo’n kilometer of 8 van Hengelo af waren kwamen we een groep met arbeiders tegen. Deze werden begeleid door een Nederlandse man op de fiets en enkele Duitsers die naast de arbeiders liepen.  We werden aangesproken door een van die Duitsers. Hij vroeg aan ons waar we heen gingen. Mijn vader gaf aan dat we op weg waren naar Zutphen om daar te gaan graven. Hij vroeg aan de Duitser wat de snelste weg naar Zutphen was. De Nederlander op de fiets hoorde zijn vraag en gaf de route aan en hij deelde ons mede dat we maar moesten wachten op een groep die iets later onze kant op zou komen. Als die groep er was konden we bij hen aansluiten. We deden net alsof we gingen wachten. Toen de groep bewaakt door Duitsers en met er naast de man op de fiets uit het oog waren, liepen we snel weg. We zagen een muurtje langs de weg en we besloten om ons daarachter te verschuilen. De mannen uit de nieuwe groep zagen ons niet en we besloten toen we dachten dat het veilig was, om te vertrekken.

We liepen vervolgens in de richting van Hengelo. Mijn broer kon ons moeilijk bijhouden. Zijn wond was flink ontstoken. Toen we een poosje onderweg waren kwamen we ineens tussen een groep arbeiders.  We zagen dat die van de weg af liepen en vervolgens naar een plek gingen waar schoppen in de grond staken. Zij lieten hun schop er ook achter. We liepen erheen en pakten een schop.  Dat was tegen een uur of 4 in de middag. We liepen vervolgens met een schop op de nek naar Hengelo. Het was bijna donker toen we er aankwamen.  Toen het donker was liepen we tussen de weilanden.

Iets later zagen we dat er man op een fiets ons naderde. Mijn vader sprak hem aan en vroeg of hij wist waar we die nacht onderdak konden krijgen.  Hij bracht ons naar een boer en boerin. Daar mochten we blijven. We mochten in de stal op het stro slapen. We kregen van de boerin een goudrenet die net uit de oven was gekomen. Heerlijk was dat.

Toen we wakker werden sprak de boerin ons aan. Als tegenprestatie wilde zij dat wij knollen gingen plukken. Je moest de knollen uit de grond trekken en bij elkaar verzamelen. Niets voor niets dus.  Aan het eind van de middag waren we klaar met knollen plukken.

We namen afscheid van de boer en boerin en zijn we weer verder gelopen. We gingen naar Zutphen. Onderweg kwamen we een boer met een vrachtauto tegen. Hij reed voor een bedrijf dat goederen overbracht van Hengelo naar Zutphen en andersom. Het was een soort bodedienst. Mijn vader vroeg aan hem of wij met hem mee mochten. Hij vertelde de boer dat mijn broer gewond was en niet zover kon lopen.  De boer wilde mijn broer wel mee nemen, maar mijn vader en mij niet. Mijn vader en ik namen afscheid van Gradus en we liepen naar Zutphen. De boer zou mijn broer afleveren bij het ziekenhuis.

Ziekenhuis Zutphen

Ziekenhuis Zutphen

In Zutphen kregen mijn vader en ik contact met Henk van Langen.  Deze man zag ons lopen en sprak ons aan. Hij was lid van het verzet. Hij gaf aan dat wij de volgende ochtend om 7 uur aan de weg moesten staan. Dat was aan de dijk bij de IJssel, bij het dijkwachtershuisje.  Mijn vader en ik sliepen die nacht in de openlucht. Zoals afgesproken stonden wij om 7 uur bij de afgesproken plaats.

Mijn broer was zoals later bleek al afgeleverd in het ziekenhuis in Zutphen. Daar werden enkele granaatsplinters uit zijn been gehaald. Hij is ongeveer 6 à 7 dagen in het ziekenhuis geweest en is toen met het Rode Kruis afgevoerd naar Apeldoorn. Dat ging van Zutphen naar Brummen en van Brummen naar Eerbeek en zo door naar Apeldoorn.

Zijn wond was heel erg ontstoken en we waren dus blij dat Gradus werd verpleegd.

Mijn vader en ik stonden zoals gezegd om 7 uur bij het dijkwachtershuisje en we werden daar opgehaald door dezelfde man als die ons de opdracht had gegeven. Door Henk van Langen dus. Hij nam ons mee naar zijn eigen huis. Hij woonde aan de Tademasingel in Zutphen. Dat is vlakbij de rechtbank in Zutphen, dicht bij de IJssel dus.  Mijn vader en ik zijn ongeveer 10 dagen bij de familie van Langen geweest.

Op een ochtend liep ik met de dochter van de familie van Langen in het centrum van Zutphen. Ik gedroeg me zo onopvallend mogelijk. Ik keek wel steeds om mij heen, want in Zutphen waren op dat moment wel heel veel Duitse soldaten aanwezig.

Mijn vader had me niets gezegd. Maar achteraf bleek dat hij me die ochtend had gezocht en dat hij toen samen met mij naar Apeldoorn wilde lopen. Het verzet had aangegeven dat dit het moment was om de brug over te steken. Ik was er dus niet. Mijn vader is toen tegen 10 uur, alleen vertrokken.

Toen ik terugkwam bij de familie van Langen zei Henk dat mijn vader al meer dan een twee uur weg was.  Ik kreeg van Henk een schop mee en ik moest naar de brug. Deze werd zwaarbewaakt. Ik moest me onopvallend mogelijk gedragen.

Zutphen, de IJsselbrug

Zutphen, de IJsselbrug

Ik wachtte op een teken van Henk en ik stak toen de brug over. Dat was best wel spannend. Ik werd onderweg niet gecontroleerd. Ik had met Henk afgesproken dat ik aan de overkant op zo’n 300 meter na de brug de schop aan een man moest afgeven. Deze zou mij aanspreken en om de schop vragen. Dat was in het buurtschap genaamd “De Hoven “.

Zoals het aan mij was opgedragen, gebeurde het ook. |Een onbekende man sprak mij aan en vroeg mij om mijn schop. Ik gaf het aan hem af. Hij vertelde mij dat ik gewoon in de richting van Voorst moest blijven lopen.

Vanuit Zutphen ben ik dus naar Voorst gelopen. Het was alweer bijna donker toen ik Voorst bijna uit was. Het was linke soep om door te lopen. Er heerste namelijk spertijd. Je mocht in bepaalde gebieden niet in het donker de straat op. Maar ja wat moet je als je er niemand kent.

Ik heb een risico genomen en ben naar een huis gelopen en ik heb daar om onderdak gevraagd. Dat was zoals gezegd, best wel link, want je wist nooit wie je zou tegenkomen.  Ik had geluk. Ik werd binnengelaten. De bewoners woonde voor de oorlog in Rotterdam. Ik kreeg er wat te eten en ik kon er slapen.

De volgende ochtend nam ik afscheid van hen en liep ik van Voorst naar Apeldoorn en van Apeldoorn naar Wenum Wiesel. Mijn vader was een dag ervoor al thuisgekomen.

Mijn broer was als eerste thuisgekomen hij was vanaf 13 december al thuis.

 

Oja ik vergeet nog iets.

Ik had u al verteld dat Jan van Zelst er op 02 oktober 1944 er in de ochtend vandoor ging en dat de Duitsers hem toen na een achtervolging hem niet konden grijpen.

Mijn vader werd in de middag van 02 oktober aangesproken door Duitse soldaten. Mijn vader was toen aan het werk op het land rondom ons huis. De Duitsers gaven aan dat ze de man die in de ochtend was gevlucht nog steeds aan het zoeken waren. Mijn vader vertelde hen dat hij nergens van af wist en dat hij niemand had gezien. De Duitsers liepen vervolgens door.

Wat bleek.  Jan was nadat hij was gevlucht en dacht dat het weer veilig was, naar ons huis gelopen en gevraagd of hij zich zolang bij ons schuil mocht houden. Mijn ouders vonden dat goed en hebben hem toen verstopt. In de vloer van de keuken zat een luik.  Jan werd onder de vloer gebracht. Mijn ouders hadden op de grond wat stro gelegd zodat hij er kon slapen.

Het luik zat los. Als de Duitsers op 02 oktober net zoals op 02 december de woning hadden doorzocht, dan waren ze zo het luik in gedonderd. Want als je de kamer uitliep en de deur van de keuken zou openen er zonder te kijken zou doorlopen, viel je echt meteen het gat in. Het luik zat namelijk precies achter de keukendeur.

Mijn vader, mijn broer en ikzelf zijn niet naar Rees geweest. Daar waren we heel blij om. Helaas hebben we in de eerste trein gezeten. Deze werd beschoten. We hebben doodsangsten uitgestaan. Vele buurtgenoten zijn bij de beschieting omgekomen en nog veel meer zijn er zwaargewond geraakt.

 

De oorlog was een rare tijd. We werden bezet door een ander land. De bezetter vond dat wij Nederlanders minder waren dan hen.

Nederlanders zijn echt anders dan Duitsers. Zij deden vaak dingen die hen werden opgedragen. Dat vonden zij normaal.

Wij Nederlanders vroegen ons veel vaker af waarom we iets moesten doen en wij weigerden zelfs dingen als wij vonden dat dit niet kon of nodig was. Wij waren minder slaafs.  In de oorlog werd onze vrijheid beperkt. We moesten doen wat ons werd opgedragen. Zoals ik al aangaf, was er toen spertijd. We deden het wel allemaal, maar wel met tegenzin. We waren dan ook blij dat we bevrijd werden en weer ons zelf konden zijn.

Maar nogmaals toen leefden wij in een andere periode. De een had 5 jaar lang de macht over de ander.

Gelukkig kunnen we nu gewoon met elkaar samenleven en zijn de verschillen verdwenen.