Mevrouw M. Gerritse vertelt tijdens de herdenking te Apeldoorn op 29-11-2013 het verhaal over haar vader Ap Gerritse.
Als kind heb ik wel eens gevraagd: Pap, wat zijn dat voor rare vlekken op je been? En dan zei hij: O, daar hebben muggen me gebeten. Ja, dat kon. Jaren later, ik denk zo midden jaren zeventig (hij zal toen rond de vijftig zijn geweest) kwam er via via een verfomfaaid boek in ons huis. Het was letterlijk stukgelezen en moest beslist weer terug naar de eigenaar. Het bleek het verhaal van een Haarlemse brandweerman te zijn, die zijn verblijf in Rees had beschreven . Aan de hand van het verhaal in dat boek heb ik voor het eerst, voorzichtig vragen stellend, een deel van zijn verhaal te horen gekregen. Het was een teer onderwerp, en een heel verhaal kwam er niet. Wel de uitleg van die plekjes op zijn been: Vlooien- en luizenbeten, die waren gaan zweren en blijvende littekens hebben achtergelaten. Het leven van alledag ging door, en er werd niet meer over gepraat.
Op 2 december 1944 was er in Apeldoorn een grote razzia, een drijfjacht, op mannen tussen de 16 en 55 jaar. Van buitenaf naar het centrum toe werkend werden de straten afgezet, en huis na huis doorzocht, op zoek naar de mannen die ze wilden oppakken om te gaan werken in Duitsland.
Dit is mijn vaders verhaal:
“De Duitse soldaten waren onderweg naar ons huis. Ik had mij verstopt in de boomkwekerij van de buren, mooi midden tussen de coniferen. Toen werd ik geroepen door het buurmeisje: “Je moet hier wegwezen, want ze schieten de hele kwekerij overhoop.” Achteraf bleek, dat ze Joden in huis verstopt hadden, die ze wilde beschermen. Ik wist dat ze al bij ons huis waren geweest, dus ik dacht; Ik neem snel de oversteek, een pad van een meter of 3, maar toen keek er nèt een om en die stond gelijk van “Handen omhoog “ Een Hollandse SS-er ook nog. Een landgenoot. Hij begeleidde me naar huis om kleding, schoenen en wat eten halen. Verzamelen op het Marktplein, dan naar een schoolplein en tenslotte naar het station gelopen, steeds onder dreiging van geweren. We kwamen gelukkig in een personenwagon terecht, niet in een veewagen. We hadden geen idee waar we heen zouden gaan, de trein bleef maar rijden, hoe ver gingen we Duitsland wel niet in? Onderweg zijn we beschoten door Engelse jachtbommenwerpers, die dachten dat het een Duits troepentransport was. Bij deze actie zijn 20 mensen om het leven gekomen, en velen gewond. De trein is verder gereden, achteraf blijkt via Overijssel naar Duitsland, en weer met een grote boog terug richting Nederland. Na 30 uur in die trein te hebben gezeten, kwamen we in Zevenaar aan. Van daar moesten de mannen onder de 40 lopen naar Rees, 38 km verderop. Onze Apeldoornse groep werd ondergebracht in de loods van een dakpannenfabriek. Binnen waren brandweermannen uit Haarlem die zeiden pesterig “Kom lekker binnen, de snert is klaar en de kachel brandt” Nou het was heel anders !!!
Om jullie een idee te geven hoe het was, is dit wat ik uit de boeken en verhalen heb verzameld:
De open loodsen van de oude dakpannenfabriek waren gebouwd om nieuwe dakpannen te laten drogen in de wind. Met stro in de kieren en gaten gestopt kun je daar geen lekkere warme slaapplaats van maken. Er waren geen bedden, er werd op de grond op een laag stro geslapen. Door de vele mensen die daar sliepen en rondliepen werd de laag stro al gauw klei-met-stro. Er was maar eén slecht werkende waterpomp en helemaal geen licht. Je behoefte moest je doen terwijl je zat op een ronde paal boven een gat in de grond. Smerig! En de mannen moesten er nog al eens heen: Velen hadden buikloop, kramp, diarree Er was een verpleger aanwezig, maar die kon niet veel doen. Af en toe kwam er een brief of een pakje met wat eten van thuis. De heer Hollaender van de Apeldoornse Amefafabriek mocht tussen NL en Dld reizen en bezorgde die brieven en pakjes.
’s Avonds na het werk kregen ze hun eten: Een kom soep, nou ja, water met wat kool erin. Het harde droge brood voor de volgende dag werd door velen direct er bij op gegeten. Dan kon het in ieder geval ’s nachts niet gestolen worden. De mannen zijn gekomen en gegaan in de kleren waar ze mee vertrokken zijn, alleen zagen en roken die iets anders dan bij hun vertrek.
Mijn vader vertelt verder:
Direct de tweede dag met 50 man naar een veld gelopen olv een Gruppenführer en aan het werk gezet, tankgrachten graven in de zware rivierklei. s middags vier uur, met weinig tot niets te eten en drinken. De hele dag spitten, nou ik heb me er niet aan vertild, en heb me zoveel mogelijk gedrukt. De Gruppenführer was een redelijke Duitser, een oudere afgekeurde man, maar er waren twee slimmen die sloegen er op los als hen iets niet zinde. s avonds onder het eten uitdelen over de kiepkar gelegd. en stonden er drie man om heen om hen een pak slaag te geven. En dat onder het eten halen. Ik heb nooit naar een boer gedurfd om eten te halen. Ongeveer eind januari 1945 werd ik overgeplaatst naar Millingen aan de Rijn. We moesten met 6 man een grote wegversperring rollen van Rees naar Millingen. Onderweg zijn we nog beschoten door vliegtuigen, dat was heel angstig. Ons verblijf in Millingen was een oude zaal: Een dicht gebouw, met verwarming, maar dat had wel weer een nadeel: De luizen kwamen ook tot leven : Jeuk!!!
In juni van dit jaar heb ik met Tina Oostendorp deze locatie en ontsnapping daar vandaan mogen herbeleven: Die ontsnapping zal ongeveer half februari zijn geweest.: Samen met mijn buurjongen Sjors Slegers ben ik, net voor het buitenappèl, aan de achterzijde gevlucht door over een muur te klimmen. De muur was twee meter hoog, ik kan nu nog niet begrijpen dat we daar in onze slechte conditie over heen hebben kunnen komen. We kwamen terecht in de tuin van de pastorie, met een prevelende pastoor. Die draaide zich om, zo van “ik heb niets gezien.”Ook de Duitse soldaat aan de grens draaide zich om! Aangekomen bij een Nederlandse boerderij kregen we stamppot te eten. Dat viel verkeerd: Onze maag was niet meer gewend aan eten. De boer heeft ons op een transportfiets weggebracht, eén achterop en m’n maat voorop. Hij heeft ons afgezet bij een bospad en aangegeven welke richting we moesten lopen. Onderweg nog een keer aangehouden door een Duitser, maar het vervalste Ausweis was goed genoeg en we konden door. Zo hebben we vele spannende momenten gekend. Hoe lang en hoe ver we hebben gelopen? Ik kan het me niet meer herinneren. Wel dat we bij boeren mochten slapen in het hooi, en overal eten kregen als we daar om vroegen, de mensen waren erg behulpzaam. Op zoek naar een mogelijkheid om de brede IJssel over te steken, zijn we in Deventer met de trein naar Zutphen gegaan. Daar konden we ook de IJssel niet over, weer terug met de trein naar Deventer. Daar was een man van de ondergrondse, verkleed als Duitse soldaat, die ons met een hele groep mensen, zogenaamd als gevangenen, de brug over schreeuwde. Hij werd nog gegroet ook. Dat was heel spannend. Aan de overkant van de brug werden we losgelaten en waren we weer met z’n tweeën. Een eind richting Apeldoorn werden we weer aangehouden door een van de organisatieToth, met een hakenkruisband om. Naar binnen bij een grote witte villa, vroeg Ausweis en ging een kamer binnen. Wij gespannen wachten, zullen we weglopen? Nee, hij kwam terug en vroeg welke ziekte we hadden. We noemden maar wat, weg hier! En verder de lange weg van Deventer naar Apeldoorn af, deels gelopen, deels met een bakfiets gelift. Van het thuiskomen weet ik weinig meer. Ik ben buiten ontluist door mijn zus, mijn kleren – of liever wat er van over was – zijn verbrand. Er werd bij de melkfabriek Mariëndaal een lift met een melkwagen naar Beekbergen geregeld. Daar woonden mijn zuster Bep en zwager Allard. Zij konden daar door hun contacten met de boeren goed aan eten komen. Van mijn verblijf daar weet ik alleen nog dat ik dagen heb geslapen, oververmoeid als ik was.”
Dit was het verhaal van mijn vader.
Het boek met alle verzamelde verhalen van de dwangarbeiders heet niet voor niets “de verzwegen deportatie”. Verzwegen door de mannen zelf. Mijn vader zegt: “Je leeft daar in een soort waas, je kunt het niet bevatten dat er mensen zijn die zo kunnen handelen” Het werd weggestopt, te erg om te herinneren. Ze waren jong, de oorlog was voorbij, Nederland moest weer opgebouwd worden. Ze gingen verder, aan het werk, trouwen, een gezin. Pas veel later, jaren na het werkend leven, werden de herinneringen toegestaan om terug te komen, en te herbeleven. Daarom zegt hij nu: “In de laatste jaren ervaar je het meer, realiseer je je meer: Ik heb wel wat meegemaakt” Maar ook: “het doet deugd om te herdenken”.
Door Arend Disberg die de mannen interviewde en daarmee het proces bewust op gang bracht. Door het meebeleven van de bevolking van Megchelen, waar het een wezenlijk deel is van de dorpsgeschiedenis. En ook zeker door de manier waarop de Duitsers in Rees hier nu mee om gaan: Met erkenning en respect.
“Het doet deugd om te herdenken.”
Leave A Comment