Zoals vermeld in een vorig bericht hebben tijdens de herdenking te Apeldoorn, op 02-12-2010, de heer C.Gerwers ( burgemeester van Stadt Rees) , de heer W.Ploeg ( zoon van een oud dwangarbeider ) en de heer F.Hollaender een toespraak gehouden.

Deze luiden als volgt ;

 

C.Gerwers ;

Sehr geehrter Herr Disberg,

verehrter Kollege de Graaf (BM)

sehr geehrte Herren Ploeg und Hollaender,

liebe Schulerinnen und Schuler der Montessorie-Schule,

meine sehr geehrten Damen und Herren,

fur die Einladung zu der heutigen Gedenkveranstaltung hier in Apeldoorn spreche ich Ihnen meinen herzlichen Dank aus. Ich bin heute gerne bei Ihnen, da es mir ein grosses Bedufnis ist, gemeinsam mit Ihnen der zweiten Razzia vom 02.12.1944 und ihrer Folgen zu gedenken. Damals waren rund 4.500 Menschen deportiert und unter anderem in die Zwangsarbeiterlager nach Rees, Bienen oder Empel gebracht worden. Das, was in den folgenden Monaten dort geschah, ist fur uns bis heute unbegreiflich. Viele niederlandische Zwangsarbeiter kamen zu Tode.

Das Ende des zweiten Weltkriegs liegt inzwischen mehr als 65 Jahre zuruck und es wird zunehmend schwieriger, das Erlebte von Zeitzeugen zu erfahren, denn sie sind heute uber 70, 80 oder gar 90 Jahre alt. Wahrend der Gedenkveranstaltung am 9. November in Rees hatte ich bereits Gelegenheit, dem niederlandischen Zeitzeugen Herrn Ploeg zuzuhoren. Da er gleich noch einmal beschreiben wird, wie er die damalige Zeit erlebt hat, mochte ich seinen Ausfuhrungen nicht vorgreifen. Allerdings haben mich seine Schilderungen sehr bewegt und mir ging meine eigene Situation durch den Kopf, das konnen Sie sich vorstellen. Ich habe selbst eine 8-jahrige Tochter und einen 12-jahrigen Sohn und kann mir ansatzweise vorstellen, was die Familien, deren Angehorige nicht mehr zuruckgekommen sind, damals durchgemacht haben mussen. Wenn Sie die den Bericht von Herrn Ploeg gleich horen, werden Sie mich verstehen. Solche personlichen Schicksale beruhren uns alle ganz besonders, egal ob jung oder alt, egal welcher Herkunft und Nationalität. Solche Darstellungen tragen dazu bei, Vorbehalte auszuraumen und sich mit Mitmenschen zu versahnen.

An der Gedenkveranstaltung in Rees hatte auch eine Mutter aus den Niederlanden teilgenommen, die mit ihrem Sohn in unsere Stadt gekommen war. Sie sagte mir anschliesend, dass sie bislang immer mit Bauchschmerzen nach Rees gekommen sei, da ihr Vater dort getotet worden war. Jetzt sei sie jedoch gerne durch Rees gegangen. Glucklicherweise sind neben den geografischen Grenzen auch die Grenzen in den Kopfen der Menschen inzwischen weitestgehend aufgehoben worden. Zahlreiche Zeitzeugen und deren Nachkommen, die nach den schlimmen Erlebnissen wahrend des Krieges nie wieder deutschen Boden betreten wollten, sind in letzter Zeit wieder in Deutschland gewesen, um an entsprechenden Gedenkveranstaltungen teilzunehmen und das Erlebte zu verarbeiten.

Um so mehr hat mich das enorme Interesse an dem Gedachtnisgang gefreut, der die Teilnehmer im Februar dieses Jahres erstmals von Rees nach Megchelen fuhrte. Herr Arend Disberg hat bereits dar uber gesprochen. Auch ich bin im stromenden Regen mit nach Megchelen gelaufen und konnte ansatzweise nachempfinden, was die niederlandischen Zwangsarbeiter auf ihrer Flucht im Jahre 1945 hatten erfahren müssen. Der Gedachtnisgang soll kunftig in jedem Jahr am dritten Sonntag im Marz stattfinden. Dazu mochte ich Sie alle an dieser Stelle bereits herzlich einladen.

Sehr geehrte Damen und Herren, der zeitliche Abstand zur NS-Zeit und den schlimmen Vorkommnissen wird immer groser und die Zahl der Zeitzeugen nimmt kontinuierlich ab. Aus diesem Grunde ist es um so wichtiger, sich mit der Geschichte auseinander zu setzen und die Erinnerung lebendig zu halten. Dazu tragen Gedenkveranstaltungen wie diese heute bei. Besonders beeindruckt bin ich von dem Interesse und dem Engagement der Schulerinnen und Schuler der Montessorie-Schule, die die Patenschaft fur das Monument “De Dwangarbeider” bernommen haben und an der Gestaltung der heutigen Gedenkveranstaltung mitwirken. Ihr, liebe Schulerinnen und Schuler, leistet einen unverzichtbaren Beitrag, das Gedenken an die Vergangenheit auch fur kunftige Generationen aufrecht zu erhalten. Dafur mochte ich Euch herzlich danken.

Nach Jahrzehnten der Mahnung und Erinnerung, die zweifelsohne von Bedeutung und auch in Zukunft notig sind, rucken seit einigen Jahren besonders auch Freundschaft und Versohnung in den Mittelpunkt. Daruber bin ich sehr froh.

Kriegsende eingeschlagenen Weg weiter zu gehen und sich im vereinten Sehr geehrte Damen und Herren, ich muchte Sie herzlich bitten, den seit Europa und auf der ganzen Welt fur den Erhalt von Frieden und Menschenwarde einzusetzen. Allen, die an der Organisation und Gestaltung der heutigen Gedenkfeier mitgewirkt haben, spreche ich meinen herzlichen Dank.

Vielen Dank fur Ihre Aufmerksamkeit.

 

W.Ploeg ;

Goede Nederlanders, slechte Nederlanders

Goede Duitsers, slechte Duitsers

Ik wil het graag eens hebben over de goede Duitsers en Nederlanders, die in de laatste oorlog, ondanks de vaak moeilijke tijd, ons burgers in die oorlog hielpen.

Tot op de dag van vandaag wordt er al immers meer dan genoeg gesproken over slechte mensen.

Apeldoorn, 2 december 1944.  Mijn vader Jan Ploeg, 38 jaar oud en bakker van beroep ging van ons huis aan de Doggersbank (nu Pinksterbloem) lopend naar de bakkerij van zijn vader aan de Trekweg (nu Zilverschoon). Dat was op die morgen heel vroeg en daarvoor had hij een vergunning.

Op die 2e  december  was er een razzia in Apeldoorn en daarbij werd hij aangehouden. Omdat hij nog geen 57 jaar was kreeg hij opdracht zich om ongeveer 8 uur te melden op het marktplein. Na die controle mocht hij doorlopen naar de bakkerij.  Dit was dus een goede Duitse militair. Hij had immers ook anders kunnen beslissen.  In de bakkerij kon hij nu zijn broers waarschuwen, die op de meelzolder een schuilplek vonden. Na zijn werk in de bakkerij liep hij  terug naar huis. Om huiszoeking te voorkomen, heeft hij zich omgekleed en klaargemaakt voor vertrek naar het marktplein.

Gelukkig heeft hij dus afscheid kunnen nemen van mijn moeder en ons zijn 4 kinderen, waarvan ik de oudste, toen 8 jaar was.  Ik weet nog precies wat hij zei: “Jullie hoeven niet bang te zijn,  ik moet even naar de Markt en  kom echt zo weer terug”.  Op het  marktplein kreeg mijn vader te horen dat hij en veel andere Apeldoorners met de trein naar Duitsland moesten. Onbekend is met welk doel.

Net over de grens in Duitsland werd de trein beschoten door Engelse jagers. De trein werd volledig geraakt en stopte bij een klein station in het dorp Werth, dichtbij Bocholt.  Mijn vader, die met enkele Apeldoorners in een coupe zat, werd getroffen. Hij werd ernstig gewond, maar heeft tegen lotgenoten gezegd, zo hoorde ik later: ”Ik ben wel gewond maar kan nu gelukkig naar huis”. Hij werd overgebracht naar een Duitse boerderij vlakbij dat station. De boer, genaamd Hubers, bleek een behulpzame goede man. Op de deel mochten de gewonden liggen. Ook de uit Bocholt aangekomen Duitse verpleegster hielp daar liefdevol mee. Mijn vader werd met de vele gewonden goed  verzorgd maar helaas is hij daar aan zijn verwondingen overleden.

Tijdens een reunie van oud dwangarbeiders in het stadhuis te Bocholt sprak ik vele jaren later die Duitse verpleegster. Zij was nu een oude vrouw en vertelde me dat ze  “Na de luchtaanval”  met een gammele ziekenauto naar de boerderij was gekomen om gewonden te verzorgen en te helpen.  Zij kon zich het hele gebeuren nog goed herinneren. De gewonden werden zo goed als mogelijk geholpen. Maar verbandmiddelen waren er bijna niet.  Die ziekenauto was zo slecht dat deze zelfs aangeduwd moest worden. Heel snel is geregeld dat mijn vader weer kon worden teruggebracht naar Apeldoorn.

In het Juliana ziekenhuis, heeft mijn Opa Ploeg, samen met opperwachtmeester Adema van de politie Apeldoorn, hem kunnen identificeren. Adema heeft voor zijn vele goede diensten aan de medemens in de oorlog zelfs de medaille van de Orde Oranje Nassau, in goud, gekregen. In de binnenzak van mijn vaders jas vond Opa toen de zilveren lucifershouder, welke hij op zijn 21e verjaardag van Opa had gekregen. Die lucifershouder werd voor mij persoonlijk bewaard en ik heb die toen ik meerderjarig was geworden van Opa gekregen. Een waardevol aandenken.

Toch wil ik hier graag even iets vermelden van het  slechte in de mens. Helaas ontbrak de  trouwring  van mijn vader. Deze was dus afgenomen maar is nooit weer teruggekomen. Dat heeft mijn moeder intens geraakt. Mijn moeder was een geweldige moeder. Toen wij als kinderen met elkaar aan het ruzien waren of een keer mopperden over “Die rotduitsers”, reageerde ze direct: “Dat wil ik nooit meer horen” en zei dan “Er zijn ook goede Duitsers”. Dat laatste heb ik goed onthouden.

Met die wetenschap ben ik volwassen geworden. De dwangarbeid heeft mijn vader niet hoeven meemaken omdat hij nog voor zijn aankomst in het kamp was overleden .  Toch wil ik vandaag graag nogmaals mijn dank uitbrengen  aan de bevolking van de plaatsen Rees en Megchelen.  Met groot risico voor eigen leven hebben zij veel goeds gedaan voor de dwangarbeiders, die onder barre omstandigheden gedwongen werden in het kamp Rees te werken.  Goed zijn voor je medemens, ook als is het je vijand.

Tenslotte denk ik aan meneer Hollaender, een Duitse Apeldoorner. Hij was in de  oorlog directeur van de AMEFA messenfabriek, aan de Deventerstraat. Hij is vaak een hulp en redder geweest voor veel Apeldoorners en hun gezinnen.

Als eerbetoon aan Hollaender, zal in de nieuwe woonwijk, waar eens de fabriek stond, een straat naar hem worden genoemd. “De Hollaenderstraat”. Een goed en prachtig gebaar van de gemeente Apeldoorn om deze naam  blijvend in herinnering te houden. Het is meer dan een monument en van mij mag die straat de “Hollaender- avenue” genoemd  worden.

Wie goed doet, goed ontmoet! Wim Ploeg.

 

F.Hollaender ;

Mijnheer de Burgemeester

Herr Burgermeister

Geachte aanwezigen

We zijn hier bijeen om de slachtoffers te gedenken die zijn omgekomen, en die in de werkkampen, en met name in Rees hebben geleden onder barre omstandigheden en gruweldaden voortvloeiende uit het nationaal-socialistische regime van de oorlog 40-45.

Met name medeburgers uit Apeldoorn zijn hiervan veelvuldig slachtoffer geworden. Slachtoffers die gedeporteerd zijn maar ook de achterblijvers waren slachtoffer.

Door de stichting dwangarbeiders Apeldoorn 1940-1945 ,  ben ik gevraagd om vandaag te vertellen over hetgeen mijn ouders hebben meegemaakt. Hun leven is in de jaren 40-45 en de jaren daarna door traumatische ervaringen ontwricht. Zij hebben echter het geluk gehad niet lichamelijk te hebben hoeven lijden en hebben kunnen vechten om mensenlevens te redden – hulp te bieden voor slachtoffers in o.a. kamp Rees en aan het thuisfront.

Diegenen die de verhalen in het boek “De verzwegen deportatie” hebben gelezen zijn daar veelvuldig een verhaal over mijn ouders tegen gekomen.

Mijn vader had tijdens de oorlog een unieke positie. Hij was in 1929 vanuit Duitsland naar Apeldoorn gekomen en begon een scheermesjes fabriek Olanda, later Amefa.  Hij trouwde een Nederlandse vrouw en vroeg de Nederlandse nationaliteit aan, welke procedure traag verliep gezien de opkomst in Duitsland van het Nationaal Socialisme. Uiteindelijk ging hij tegen wil en dank als Duits staatsburger de oorlog in. Later gedurende de oorlog bleek dit echter ook van voordeel! De Duitse Wehrmacht vorderde zijn fabrieken in Apeldoorn-Neede en Bocholt omdat scheermesjes en dus scheren erg belangrijk was in de loopgraven/gas oorlog van 1914-1918. Ongeschoren soldaten sneuvelden omdat hun gas masker niet afsloot. Mijn ouders werden derhalve gedwongen het bedrijf voor te zetten en door te produceren.

Deze positie bracht mijn vader en moeder in een benarde maar ook unieke positie. Gebruik makend van zijn Duitse status maar sympathie voor de Nederlandse zaak kon hij Nederlanders helpen. Een benarde situatie omdat Nederlanders die dit niet wisten, veelvuldig een aanslag pleegden op zowel hem, alsook mijn moeder die door het getrouwd zijn met een Duitser door ontwetenden als “verkeerd” werd gezien.Door Nederlandse hand afgevuurde kogelgaten in de ramen van hun huis waren hiervan veelvuldig het bewijs. Anderzijds ook gevaar van Duitse zijde. De hulp aan Nederlanders waar ik straks op terugkom, was hetgeen de Gestapo vermoedde en meermaals werd vader verhoord op onzachtzinnige wijze.

De agressie van de Gestapo, SA en SS tegen vader zorgde ervoor dat moeder meermaals ’s nachts op de fiets naar Neede in de Achterhoek ging om mijn vader te waarschuwen niet thuis te komen naar Apeldoorn omdat de Gestapo weer op hem wachtte. Echter ’s morgens moest zij weer terug zijn om geen argwaan te wekken.. Omdat mijn vader vaak naar zijn fabriek in Neede en Bocholt ging en hiervoor een vrachtauto moest blijven gebruiken kon hij van Bocholt doorrijden naar kamp Rees.

Hij had de Ortscommandant van Apeldoorn Von Oldershausen overtuigd dat de Apeldoornse mannen in Rees een erbarmelijk bestaan hadden en dit vaak met hun leven moesten bekopen. Von Oldershausen had de bevoegdheid om de kampleiding op te dragen dat vader post tussen de Apeldoornse mannen en hun thuisfront mocht heen en weer brengen. En zo kwam ook een hulplijn op gang waarbij de Apeldoornse gezinnen brieven en pakketjes bij de Amefa konden inleveren die dan vaak wekelijks door mijn vader met Anton Grotenhuis naar Rees werden gebracht en brieven mee retour. Vader zelf reed en Anton stond vaak op de treeplank of zat op de motorkap om in de gaten te houden of er Engelse vliegtuigen aan kwamen, die probeerden om alles wat Duits leek van de weg te schieten. Meermaals moesten ze beiden rennen voor hun leven! Er waren weken bij dat soms wel meer dan 100 pakjes in Rees werden verdeeld, waarbij vader het voor elkaar kreeg  dat deze ook echt in handen van de Apeldoorners terecht kwamen.

In het boek “De verzwegen Deportatie” , een citaat uit het verhaal van Dhr. Jan van der Lugt luidde als volgt:

De Apeldoornse mannen hadden de heer Hollaender. De mannen uit de andere plaatsen hadden niets.

Ook haalde vader dwangarbeiders terug uit Rees omdat ze zogenaamd medewerkers van de Amefa waren. Ook probeerde hij ze soms het kamp uit te smokkelen of hen te helpen vluchten.

Een citaat uit de beschrijving  van de heer Mijnt Albert Jan Kloosterboer uit hetzelfde boek:

Eens kwam de heer Hollaender bij de kampleiding en zei hen dat hij mijn vader moest hebben. Hij vertelde dat mijn vader zogenaamd werkte in zijn Rustungsbetrieb in Apeldoorn en dat hij niet zonder hem kon. Hollaender verzocht de leiding of mijn vader en nog enkelen met hem mee mochten. Geheel onverwacht werd mijn vader uit het kamp opgehaald door een van de Duitsers. Hij moest naar het kantoor van de leiding komen. Daar zat ene Rohrig, de grote baas van het kamp.

Die wilde afscheid nemen, en persoonlijk bedanken en de hand schudden. Mijn vader vertelde mij vaak dat hij deze schoft geen hand kon geven. Hij had gezien dat Rohrig iemand had doodgeslagen. Hollaender had dit gezien en ging tussen mijn vader en Rohrig instaan. Hij zei dat hij zenuwachtig was, en hem daardoor niet kon verstaan en geen hand had gegeven. En vader is toen samen met Hollaender en nog vier anderen naar Apeldoorn gereden.

Ook tijdens de december razzia gingen vader en moeder naar het Marktplein, bluften de Wehrmacht af en wezen lukraak een aantal mannen aan die tussen de touwen stonden als zogenaamd zijnde Amefa medewerkers en nam ze mee van de markt naar de Amefa.

Een citaat van de heer Johannes de Vries uit ” de Verzwegen Deportatie”  luidt:

Op de markt waren de heer en mevrouw Hollaender druk bezig om hun personeel uit de grote menigte te halen. Ze namen lukraak ook andere mannen mee die niet voor hen werkten ze kregen bewaking en werden afgevoerd naar de Deventerstraat, zoals later bleek. Ik denk dat het wel om 100-150 mannen ging.

Zo kwam het dat de Amefa in die tijd in Apeldoorn soms wel meer dan 300 medewerkers had, circa 150 meer dan nodig en zodoende bleven velen gespaard voor deportatie.

Uit verslagen van oud dwangarbeiders blijkt dat velen hun leven aan mijn vader te danken hebben gehad.

Een citaat van de heer Johannes de Vries uit voornoemd boek luidt:

Als de Apeldoornse mannen meneer Hollaender niet hadden gehad, dan was het voor hen nog moeilijker geweest. Dankzij hem konden we contact houden met mijn broer en vader. Mijn vader was vol lof over meneer Hollaender. Die meneer was zelf een Duitser, maar deed althans wat hij kon voor de Apeldoornse mannen.

Kenmerkend uit de verhalen is ook dat als zij hem wilden bedanken, hij emotioneel werd, want: volgens hem was  het normaal wat hij deed.

Als vader onderweg was bleef mijn moeder in het bedrijf in Apeldoorn om te zorgen dat de bezetter in de afwezigheid van mijn vader geen “ lucht” kreeg van hetgeen zich allemaal in en rond de Amefa afspeelde.

Ook ving zij veel evacuees uit Arnhem op,  gaf hen te eten,verschoonde ze, gaf ze kleding en probeerde ze vervolgens onder te brengen, waarvoor ze een heel netwerk van boeren in de regio in ’t leven had geroepen.

Toen in de Hongerwinter het eten boven de rivieren zeer schaars werd, ging zij met de Amefa vrachtauto, die inmiddels op een houtgasgenerator reed, mee de IJssel linie over om daar extra voedsel van de boeren mee terug de IJssel over te smokkelen. Als Nederlandse mocht ze natuurlijk niet met de Amefa auto mee. Zij zat dan op de vrachtauto tussen stookhout en gasgenerator verstopt en had het geluk dat als bij de controles Duitse soldaten met hun bajonet tussen het stookhout staken, zij er altijd naast zaten. Als Engelse vliegtugen de vrachtwagen beschoten sprong de chauffeur uit de auto in veiligheid, echter moeder kon er zo snel niet meer uit. Gelukkig hebben de Engelse kogels de auto toen nooit geraakt.

Toen de Canadezen Apeldoorn bevrijdden werd vader als Duitser in de Willem III opgesloten. Toen hun vijfjarige zoon Paul voor de ogen van mijn moeder, op de Deventerstraat door een Canadese vrachtwagen overreden werd zat vader nog vast. Na een periode hechtenis in de Willem III kazerne, mijn broer werd door moeder alleen begraven, wist de ondergrondse het centrale bevel te overtuigen dat vader weliswaar Duitser was, echter werd hij op last en door tussenkomst van prins Bernhard,als hoofd van het Nederlandse bevel vrijgelaten.

Later werd ook een persoonlijke vriend van prins Bernhard, zijnde generaal Doorman (een broer van de luitenant ter zee Doorman, die in de Java Zee ten onder ging) door bemiddeling van de prins commissaris bij Amefa.

Het initiatief na de oorlog van de toenmalig Apeldoornse dominee Berkel om een standbeeld voor mijn vaders heldendaden in Apeldoorn en Rees  op te richten, werd door Apeldoornse notabelen  niet gedeeld. Een standbeeld voor een “Duitser” hoe hij zich ook met gevaar voor eigen leven had ingezet voor de Nederlandse zaak, was na de oorlog natuurlijk niet voor een ieder begrijpelijk. Vader vond het normaal om mensen in nood te helpen. Hij stond dan ook niet lang stil bij de gevaren die hij liep. Hij moest zelfs vaak onderduiken. Maar hij deed het gewoon, omdat hij vond dat het moest. Het was toch normaal. Hij kon absoluut niet tegen onrecht!

Heel blij is de familie met het postuum eerbewijs in 2011 een straat te vernoemen op het voormalige fabrieksterrein,aan de Deventerstraat het Amefa Kwartier in ontwikkeling. Niet enkel vanwege zijn bijdragen aan de Nederlandse medeburger in de oorlog!….. maar ook als oprichter van Amefa, dat in 2011 haar 80-jarig bestaan viert en ook op deze wijze een bijdrage aan de Apeldoornse samenleving heeft geleverd.

Ik wil gaarne de Stichting Dwangarbeiders en met name de heer Arend Disberg namens mijzelf en mijn familie heel hartelijk bedanken voor zijn onvermoeibare inzet “De verzwegen deportatie” als een onuitwisbaar stuk Apeldoornse geschiedenis over het voetlicht te brengen en hierin ook als postuum eerbewijs naar mijn vader en moeder zich onvermoeibaar te hebben ingezet voor vernoeming in een straatnaam.

Ik dank u wel.

02-12-2010